woensdag 21 april 2021

Femke Daan en ik




 Afke Bohle

Femke Daan en ik

Uiteindelijk zijn we allemaal alleen op deze wereld, maar je hoeft het niet alleen te doen.

*

    Voorzichtig maakt ze de envelop open en besluit dan dat ze toch haar leesbril nodig heeft. Zoals altijd. Ik houd mijn adem in en kijk naar haar. Mijn mond lacht van de zenuwen en alleen ik merk dat mijn ooglid trilt. Zij heeft geen idee. Ze verwacht misschien een kaart voor moederdag of een tekening van de kinderen. Ze verwacht zeker niet de woorden die al 39 jaar lang wachten om hardop uitgesproken te worden.

    Het is 19.00 uur precies zie ik op de klok. Stel dat het nu gisteren was, dan zou ik nog kunnen beslissen om het niet te doen. Is dit eigenlijk wel een goed idee?
Maar de leesbril is gevonden en ze heeft de eerste woorden van de kaart al gelezen. Ik kan niet meer terug. Mijn keel voelt droog aan. Ik probeer te denken aan het ergste wat er zou kunnen gebeuren. Er is nog nooit iemand dood gegaan van een kaartje. Iets in mij is daar toch niet helemaal zeker van. Ik probeer een binnenpretje op te roepen. Er komt niets. Mijn hoofd lijkt gevuld met van dat gele isolatiemateriaal. Ik tuur naar de vochtplekken op het plafond. Ze zijn erger geworden. Het is makkelijker om daar naar te kijken dan naar haar. Vanuit mijn ooghoeken kijk ik stiekem even. Ze staart naar de kaart. Ik denk dat ze klaar is met lezen. Het moet haast wel.

    Dat ik in haar buik heb gewoond. Wat een gek idee.
Zou ik voor haar nog dezelfde zijn als destijds dat bewegende baby'tje in haar buik?
De navelstreng is in ieder geval nooit helemaal verdwenen. Misschien moet ik zeggen dat het een grapje is, dan vergeten we alles en dan laat ik de vakantiefoto's zien. Nee, ik kan nu niet meer terug.
Zou ze boos worden? Zou ze me uitlachen? Zou ze haar schouders ophalen?
Er kriebelt iets in mijn haren. Ik krab mijn pas geverfde lokken woest door elkaar. Ik heb toch geen hoofdluis? Een luizenpluismoeder met hoofdluis. Gelukkig, toch nog een binnenpretje.
Ik kijk naar háár haren en de kleur die zo kenmerkend is. Toen ik geboren werd was ze al zo grijs. Wit eigenlijk. Zou ze van de ene op de andere dag zo wit zijn geworden? Ik heb wel eens gelezen dat dat kan. Gek dat je zoveel van elkaar weet en tegelijk ook zoveel niet. Wat blijft het stil. Moet ik nu eerst iets zeggen? Misschien had ik het niet moeten doen. Ik had zelf een manier moeten vinden om hiermee om te gaan. Waarom betrek ik haar hierin? Wat heeft het nog voor zin na al die tijd? Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik ben te overmoedig geweest. Het wordt niets, ik had het kunnen weten. Ik moet mezelf ook niet zo mee laten slepen door mijn emoties, dat dramatische gedoe altijd. Ik moet het verleden laten rusten. Ik zal haar zeggen dat het mij spijt en dan zal ik er nooit meer op terugkomen. Misschien moet ik even koffie gaan zetten.

    Haar hoofd komt langzaam omhoog. Ze kijkt naar me over haar leesbril heen, zet hem voorzichtig af en legt hem naast de twee uitgepakte beeldjes in haar schoot. Ik houd mijn adem in. 'Het is al zo lang geleden,' zegt ze zacht. Het blijft stil. Verder dan een paar rode vlekken in mijn nek kom ik niet. 'Ik dacht niet dat er nog iemand zou zitten te wachten op mijn verhaal,' Er verschijnt een voorzichtige glimlach op haar gezicht.


    De dag daarna stuurt ze mij een foto. De beeldjes hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Haar overleden kinderen hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Ze belooft me dat ze hun verhaal vast zal leggen op papier. Voor ons allemaal. Zodat ik op een dag zal weten wie zij waren, wat voor kleertjes mijn moeder voor hen had gekocht, hoe ze op de wereld zijn gekomen en hoe ze diezelfde wereld hebben verlaten. Nieuwsgierig en opgelucht neem ik mijn plek in tussen mijn zus en mijn broertje. Mijn plek.



dinsdag 20 april 2021

Hartruis


Afke Bohle

 Hartruis

Op 15 april 1975 stierf in het Wilhelmina Kinderziekenhuis van Utrecht een meisje. Haar gezichtje was, op de schisis na, volmaakt. Ze zou vanzelf over het hartruisje heen zijn gegroeid, maar dat bleek achteraf. De crematie was sober. Geen muziek, geen bloemen, geen andere mensen. In een grote lege zaal staarde een begrafenisondernemer naar de twee mensen die bij het kistje stonden. Zeventien dagen na de uitvaart werd het medisch dossier gesloten en reden haar ouders voor de laatste keer van het ziekenhuis naar huis. Binnendoor.

                                                *

    De geur van vers gemaaid gras waait via het open autoraam naar binnen als hij de groene Citroën CX de dijk bij Schalkwijk opdraait. De Lek is gevuld met een dobberende zeilboot, in een inham vijf koeien die met hun poten in het water staan en in de verte een stip van een vrachtschip. De rivier is zo rustig vandaag dat de richting van de stroming moeilijk is te bepalen. De voorspelbaarheid van het rimpelloze water en de blauwe lucht daarboven stellen de man gerust. Hij knijpt zijn ogen, waarvan de kleur nooit goed te zien is, tot spleetjes tegen de zon die nu recht op de voorruit schijnt.  

    Naast hem zit zij. Haar klassieke gezicht en de combinatie met haar reebruine ogen, die iets meisjesachtigs hebben, zorgen ervoor dat hij naar zijn vrouw kan blijven kijken. Toen hij haar voor het eerst ontmoette was er iets in hem opgesprongen dat haar wilde beschermen. Zijn blik valt op haar handen die een handtasje omklemmen, de knokkels wit van het knijpen, alsof het ieder moment afgepakt kan worden. Ineens is het er weer. Zijn schouders duiken naar elkaar, duwen zijn borstgebied naar binnen. Hun kind is vandaag 24 dagen en 8 uur dood. Hij schraapt zijn keel en slikt iets weg. Ze zijn op de terugweg van een afrondend gesprek in het ziekenhuis. Dat afrondend had hij bepaald toen hij de arts van hun kind een hand had gegeven en zei: ‘Ik hoop dat u van uw fouten heeft geleerd.’ Hij had de stilte van zijn vrouw wel gehoord. Maar wat had hij anders moeten zeggen. Zijn rechterhand maakt een aarzelende beweging richting haar been totdat een herinnering zich opdringt. Hij mocht alles van zijn moeder, behalve dichtbij. Op een dag zag hij haar huilen en legde aarzelend zijn handen op haar been. ‘Waarom heb je zulke koude handen?’ had ze gevraagd zonder hem aan te kijken en veegde ze weg. Vlak voordat hij de stof van haar broek raakt, maakt zijn hand een doorstart en vindt een uiteinde van zijn rossige snor waar zijn vingers een puntje aan kunnen draaien. ‘Heb je al die weidevogels gezien?’ vraagt hij.

    De vrouw op de passagiersstoel geeft geen antwoord. Ze kijkt door haar gesloten raam naar een boerderij aan de andere kant van de dijk. De sjaal om haar hoofd verbergt haar gemillimeterde haren. Na de crematie besloot ze haar kastanjebruine lokken één voor één af te knippen. Haar jas, zwaar en donker, past bij een koude winterdag in februari, niet bij deze eerste lentedag van het jaar. In het weiland lopen gevlekte lammetjes tussen roze bloesembomen. Aan hun onverstoorbare manier van gras eten te zien zijn ze al wat ouder. Misschien een week of zes. Net zo oud als hun dochter is geworden. Op welke leeftijd worden lammetjes geslacht? Een beeld van zogende lammetjes die van hun moeder worden gescheiden doemt op in haar hoofd. Ze drukt haar armen tegen haar borsten om een opkomende toeschietreflex te dempen. De volle witte druppels die de eerste week na de geboorte van hun dochter natte plekken op haar kleding veroorzaakten zijn door de speciale bh die haar borsten afbindt verdwenen.  Soms, als ze onder de douche staat, knijpt ze in haar tepels om te te kijken wat er nog over is. Zolang haar borsten melk geven kan ze haar kind voeden. Voor het geval dat. ‘Dood is dood,’ had haar man gezegd. ‘Een klacht indienen haalt haar niet terug.’

     Ze was gevallen op zijn grote handen en slanke vingers. Ze verraadden, in tegenstelling tot zijn norse blik, een gevoelige aard. Toen ze hem ontmoette was er een gevoel van veiligheid over haar gekomen dat ze nooit had gekend. In zijn aanwezigheid verdwenen de non die haar lievelingssjaal verstopte en de baas die zijn hand in haar bloes liet glijden. Het beeld van haar vader die ’s avonds laat haar slaapkamer in kwam en hoe ze zonder iets te vragen haar bed afstond en naar de slaapkamer van haar ouders liep (haar moeder had haar na een uit de hand gelopen ruzie nodig) werd in haar hoofd vervangen door het beeld dat het bij haar thuis altijd gezellig was. In de verte ziet ze de kerktoren en de spoorbrug. Misschien was het begonnen toen hij de hond in had laten slapen zonder overleg of toen hij hun trouwdag vergat. Misschien was het begonnen toen hij bij het korps Rijkspolitie aan de slag ging en, zoals hij het zelf omschreef, mensen, of dat wat daarvan over was, van bomen schraapte langs de snelweg. Ze probeert te voorspellen aan welke kant de pont ligt. Als ze gelijk krijgt, blijft ze bij hem.

    Voor de afslag drukt hij het gaspedaal in en stuurt de auto met één hand de scherpe bocht in. Ze grijpt het handvat van het portier in een poging contact tussen zijn en haar been te voorkomen. De pont vertrekt op het moment dat ze de helling afrijden. ‘Rijd door, toe maar,’ fluistert ze onhoorbaar als ze het water op zich af ziet komen. ‘Godverdomme klootzak,’ mompelt hij en trapt op de rem. Hij rijdt de CX  met gierende motor terug de helling op en stapt uit. In de buitenspiegel ziet ze hoe zijn tong aan een vloeitje likt. Ze wendt haar gezicht af en probeert het gevoel van het warme lijfje van haar kind op te roepen.

    Het geluid van de ijzeren klep die over de kade schuurt brengt haar terug in de realiteit. Ze kijkt naar de kabel met vier gele bootjes, die als een navelstreng verbonden is met de pont. Wat zou er gebeuren als je die doorknipt? De veerman gebaart dat ze kunnen rijden. Zijn bleke armen en enorme buik worden afgekneld door een T-shirt dat eens wit geweest moet zijn geweest. Hij lijkt er zelf geen moeite mee te hebben. Terwijl hij een fietser naar de juiste plek commandeert staat hij wijdbeens en leunt iets achterover met zijn handen in zijn zij. Het T-shirt kruipt omhoog waardoor een stuk buik ontbloot wordt. Het is duidelijk dat ze zich op zijn territorium bevinden, maar zijn houding lijkt ook een manier om te voorkomen dat hij voorover valt. Het herinnert haar, los van de behaarde huid, aan de buik van haar vriendin tijdens de laatste weken van haar zwangerschap. Ze waren tegelijk zwanger. Zelf is ze niet zover gekomen, hun kind kwam zes weken eerder dan gepland. Ze moet nog op kraambezoek. Ooit. 

    Even later dringt de geur van de dieselmotor samen met de hand van de man, die hij als een kommetje gevouwen heeft, de auto in. Ze kijkt naar de korte dikke vingers die om geld vragen en de gelige nagels met zwarte randen. Van sommige dingen kun je je afvragen of je ze had moeten zien. ‘Je kunt beter niet meer gaan kijken,’ had haar man gezegd die nacht toen het ziekenhuis belde dat hun kind was overleden. Ze had naar hem geluisterd, net als de dag daarvoor toen hij had gezegd dat ze de artsen moesten vertrouwen en ze tegen haar gevoel in had ingestemd met de operatie.

    Als ze aan de overkant zijn hapert de slagboom even voordat hij opengaat. Hij kijkt naar haar. Misschien is het begonnen toen ze de bloemen die hij voor haar had gekocht in de prullenbak gooide of al die jaren dat ze niet zwanger raakte en zich begon terug te trekken. Achter hen drukt iemand op een claxon. ‘Thuis. Hoofdstuk gesloten,’ zegt hij terwijl hij in de achteruitkijkspiegel kijkt. Ze voelt iets wegglijden uit zichzelf.

    Thuis springt de hond uitgelaten tegen haar op. Zijn geur en gehijg verraden dat hij te lang alleen is geweest. Ze opent een envelop met een tekening erin. Haar nichtje vraagt of ze de kleertjes van hun kind mag hebben voor haar pop. Die avond verschijnt op televisie een interview met de anesthesist uit het ziekenhuis. Zijn stem klinkt anders dan vanmorgen. ‘En nu zoekt u natuurlijk een schuldige,’ had hij gevraagd. Ze ziet zijn handen en stelt zich voor hoe diezelfde handen haar kind onder narcose hebben gebracht. De hond jankt van haar plotseling harde aanraking. Haar man komt de kamer binnen. Als hij haar een bakje overhandigt raken haar vingers de zijne. Heel even is er niets. Dan volgt de reflex van haar teruggetrokken hand en zijn handen die nog iets proberen op te vangen. Geluid van stuiterend onbreekbaar glas vult de kamer. Een zorgvuldig geschild stukje appel verdwijnt in de bek van de schrokkende hond.


Beeld: a quarantine stillife, met toestemming van kunstfotograaf Kaat Stieber geplaatst.