Afke Bohle
Femke Daan en ik
Uiteindelijk zijn we allemaal alleen op deze wereld, maar je hoeft het niet alleen te doen.
*
Voorzichtig maakt ze de envelop open en besluit dan dat ze toch haar leesbril nodig heeft. Zoals altijd. Ik houd mijn adem in en kijk naar haar. Mijn mond lacht van de zenuwen en alleen ik merk dat mijn ooglid trilt. Zij heeft geen idee. Ze verwacht misschien een kaart voor moederdag of een tekening van de kinderen. Ze verwacht zeker niet de woorden die al 39 jaar lang wachten om hardop uitgesproken te worden.
Het is 19.00 uur precies zie ik op de klok. Stel dat het nu gisteren was, dan zou ik nog kunnen beslissen om het niet te doen. Is dit eigenlijk wel een goed idee?Maar de leesbril is gevonden en ze heeft de eerste woorden van de kaart al gelezen. Ik kan niet meer terug. Mijn keel voelt droog aan. Ik probeer te denken aan het ergste wat er zou kunnen gebeuren. Er is nog nooit iemand dood gegaan van een kaartje. Iets in mij is daar toch niet helemaal zeker van. Ik probeer een binnenpretje op te roepen. Er komt niets. Mijn hoofd lijkt gevuld met van dat gele isolatiemateriaal. Ik tuur naar de vochtplekken op het plafond. Ze zijn erger geworden. Het is makkelijker om daar naar te kijken dan naar haar. Vanuit mijn ooghoeken kijk ik stiekem even. Ze staart naar de kaart. Ik denk dat ze klaar is met lezen. Het moet haast wel.
Dat ik in haar buik heb gewoond. Wat een gek idee.
Zou ik voor haar nog dezelfde zijn als destijds dat bewegende baby'tje in haar buik?
De navelstreng is in ieder geval nooit helemaal verdwenen. Misschien moet ik zeggen dat het een grapje is, dan vergeten we alles en dan laat ik de vakantiefoto's zien. Nee, ik kan nu niet meer terug.
Zou ze boos worden? Zou ze me uitlachen? Zou ze haar schouders ophalen?
Er kriebelt iets in mijn haren. Ik krab mijn pas geverfde lokken woest door elkaar. Ik heb toch geen hoofdluis? Een luizenpluismoeder met hoofdluis. Gelukkig, toch nog een binnenpretje.
Ik kijk naar háár haren en de kleur die zo kenmerkend is. Toen ik geboren werd was ze al zo grijs. Wit eigenlijk. Zou ze van de ene op de andere dag zo wit zijn geworden? Ik heb wel eens gelezen dat dat kan. Gek dat je zoveel van elkaar weet en tegelijk ook zoveel niet. Wat blijft het stil. Moet ik nu eerst iets zeggen? Misschien had ik het niet moeten doen. Ik had zelf een manier moeten vinden om hiermee om te gaan. Waarom betrek ik haar hierin? Wat heeft het nog voor zin na al die tijd? Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik ben te overmoedig geweest. Het wordt niets, ik had het kunnen weten. Ik moet mezelf ook niet zo mee laten slepen door mijn emoties, dat dramatische gedoe altijd. Ik moet het verleden laten rusten. Ik zal haar zeggen dat het mij spijt en dan zal ik er nooit meer op terugkomen. Misschien moet ik even koffie gaan zetten.
Haar hoofd komt langzaam omhoog. Ze kijkt naar me over haar leesbril heen, zet hem voorzichtig af en legt hem naast de twee uitgepakte beeldjes in haar schoot. Ik houd mijn adem in. 'Het is al zo lang geleden,' zegt ze zacht. Het blijft stil. Verder dan een paar rode vlekken in mijn nek kom ik niet. 'Ik dacht niet dat er nog iemand zou zitten te wachten op mijn verhaal,' Er verschijnt een voorzichtige glimlach op haar gezicht.
De dag daarna stuurt ze mij een foto. De beeldjes hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Haar overleden kinderen hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Ze belooft me dat ze hun verhaal vast zal leggen op papier. Voor ons allemaal. Zodat ik op een dag zal weten wie zij waren, wat voor kleertjes mijn moeder voor hen had gekocht, hoe ze op de wereld zijn gekomen en hoe ze diezelfde wereld hebben verlaten. Nieuwsgierig en opgelucht neem ik mijn plek in tussen mijn zus en mijn broertje. Mijn plek.