Afke Bohle
Op 15 april 1975 stierf in het Wilhelmina Kinderziekenhuis van Utrecht een meisje. Haar gezichtje was, op de schisis na, volmaakt. Ze zou vanzelf over het hartruisje heen zijn gegroeid, maar dat bleek achteraf. De crematie was sober. Geen muziek, geen bloemen, geen andere mensen. In een grote lege zaal staarde een begrafenisondernemer naar de twee mensen die bij het kistje stonden. Zeventien dagen na de uitvaart werd het medisch dossier gesloten en reden haar ouders voor de laatste keer van het ziekenhuis naar huis. Binnendoor.
*
De geur van vers gemaaid gras waait
via het open autoraam naar binnen als hij de groene Citroën CX de dijk bij
Schalkwijk opdraait. De Lek is gevuld met een dobberende zeilboot, in een inham
vijf koeien die met hun poten in het water staan en in de verte een stip van
een vrachtschip. De rivier is zo rustig vandaag dat de richting van de stroming
moeilijk is te bepalen. De voorspelbaarheid van het rimpelloze water en de
blauwe lucht daarboven stellen de man gerust. Hij knijpt zijn ogen, waarvan de
kleur nooit goed te zien is, tot spleetjes tegen de zon die nu recht op de
voorruit schijnt.
Naast hem zit zij. Haar klassieke gezicht en de combinatie met haar reebruine ogen, die iets meisjesachtigs hebben, zorgen ervoor dat hij naar zijn vrouw kan blijven kijken. Toen hij haar voor het eerst ontmoette was er iets in hem opgesprongen dat haar wilde beschermen. Zijn blik valt op haar handen die een handtasje omklemmen, de knokkels wit van het knijpen, alsof het ieder moment afgepakt kan worden. Ineens is het er weer. Zijn schouders duiken naar elkaar, duwen zijn borstgebied naar binnen. Hun kind is vandaag 24 dagen en 8 uur dood. Hij schraapt zijn keel en slikt iets weg. Ze zijn op de terugweg van een afrondend gesprek in het ziekenhuis. Dat afrondend had hij bepaald toen hij de arts van hun kind een hand had gegeven en zei: ‘Ik hoop dat u van uw fouten heeft geleerd.’ Hij had de stilte van zijn vrouw wel gehoord. Maar wat had hij anders moeten zeggen. Zijn rechterhand maakt een aarzelende beweging richting haar been totdat een herinnering zich opdringt. Hij mocht alles van zijn moeder, behalve dichtbij. Op een dag zag hij haar huilen en legde aarzelend zijn handen op haar been. ‘Waarom heb je zulke koude handen?’ had ze gevraagd zonder hem aan te kijken en veegde ze weg. Vlak voordat hij de stof van haar broek raakt, maakt zijn hand een doorstart en vindt een uiteinde van zijn rossige snor waar zijn vingers een puntje aan kunnen draaien. ‘Heb je al die weidevogels gezien?’ vraagt hij.
De vrouw op de passagiersstoel geeft
geen antwoord. Ze kijkt door haar gesloten raam naar een boerderij aan de
andere kant van de dijk. De sjaal om haar hoofd verbergt haar gemillimeterde
haren. Na de crematie besloot ze haar kastanjebruine lokken één voor één af te
knippen. Haar jas, zwaar en donker, past bij een koude winterdag in februari,
niet bij deze eerste lentedag van het jaar. In het weiland lopen gevlekte
lammetjes tussen roze bloesembomen. Aan hun onverstoorbare manier van gras eten
te zien zijn ze al wat ouder. Misschien een week of zes. Net zo oud als hun
dochter is geworden. Op welke leeftijd worden lammetjes geslacht? Een beeld van
zogende lammetjes die van hun moeder worden gescheiden doemt op in haar hoofd.
Ze drukt haar armen tegen haar borsten om een opkomende toeschietreflex te
dempen. De volle witte druppels die de eerste week na de geboorte van hun
dochter natte plekken op haar kleding veroorzaakten zijn door de speciale bh
die haar borsten afbindt verdwenen. Soms,
als ze onder de douche staat, knijpt ze in haar tepels om te te kijken wat er
nog over is. Zolang haar borsten melk geven kan ze haar kind voeden. Voor het
geval dat. ‘Dood is dood,’ had haar man gezegd. ‘Een klacht indienen haalt haar
niet terug.’
Voor de afslag drukt hij het gaspedaal in en stuurt de auto met één hand de scherpe bocht in. Ze grijpt het handvat van het portier in een poging contact tussen zijn en haar been te voorkomen. De pont vertrekt op het moment dat ze de helling afrijden. ‘Rijd door, toe maar,’ fluistert ze onhoorbaar als ze het water op zich af ziet komen. ‘Godverdomme klootzak,’ mompelt hij en trapt op de rem. Hij rijdt de CX met gierende motor terug de helling op en stapt uit. In de buitenspiegel ziet ze hoe zijn tong aan een vloeitje likt. Ze wendt haar gezicht af en probeert het gevoel van het warme lijfje van haar kind op te roepen.
Het geluid van de ijzeren klep die
over de kade schuurt brengt haar terug in de realiteit. Ze kijkt naar de kabel
met vier gele bootjes, die als een navelstreng verbonden is met de pont. Wat
zou er gebeuren als je die doorknipt? De veerman gebaart dat ze kunnen rijden.
Zijn bleke armen en enorme buik worden afgekneld door een T-shirt dat eens wit
geweest moet zijn geweest. Hij lijkt er zelf geen moeite mee te hebben. Terwijl
hij een fietser naar de juiste plek commandeert staat hij wijdbeens en leunt
iets achterover met zijn handen in zijn zij. Het T-shirt kruipt omhoog waardoor
een stuk buik ontbloot wordt. Het is duidelijk dat ze zich op zijn territorium
bevinden, maar zijn houding lijkt ook een manier om te voorkomen dat hij
voorover valt. Het herinnert haar, los van de behaarde huid, aan de buik van haar
vriendin tijdens de laatste weken van haar zwangerschap. Ze waren tegelijk
zwanger. Zelf is ze niet zover gekomen, hun kind kwam zes weken eerder dan
gepland. Ze moet nog op kraambezoek. Ooit.
Even later dringt de geur van de
dieselmotor samen met de hand van de man, die hij als een kommetje gevouwen
heeft, de auto in. Ze kijkt naar de korte dikke vingers die om geld vragen en
de gelige nagels met zwarte randen. Van sommige dingen kun je je afvragen of je
ze had moeten zien. ‘Je kunt beter niet meer gaan kijken,’ had haar man gezegd
die nacht toen het ziekenhuis belde dat hun kind was overleden. Ze had naar hem
geluisterd, net als de dag daarvoor toen hij had gezegd dat ze de artsen
moesten vertrouwen en ze tegen haar gevoel in had ingestemd met de operatie.
Als ze aan de overkant zijn hapert
de slagboom even voordat hij opengaat. Hij kijkt naar haar. Misschien is het
begonnen toen ze de bloemen die hij voor haar had gekocht in de prullenbak gooide
of al die jaren dat ze niet zwanger raakte en zich begon terug te trekken.
Achter hen drukt iemand op een claxon. ‘Thuis. Hoofdstuk gesloten,’ zegt hij
terwijl hij in de achteruitkijkspiegel kijkt. Ze voelt iets wegglijden uit
zichzelf.
Thuis springt de hond uitgelaten tegen haar op. Zijn geur en gehijg verraden dat hij te lang alleen is geweest. Ze opent een envelop met een tekening erin. Haar nichtje vraagt of ze de kleertjes van hun kind mag hebben voor haar pop. Die avond verschijnt op televisie een interview met de anesthesist uit het ziekenhuis. Zijn stem klinkt anders dan vanmorgen. ‘En nu zoekt u natuurlijk een schuldige,’ had hij gevraagd. Ze ziet zijn handen en stelt zich voor hoe diezelfde handen haar kind onder narcose hebben gebracht. De hond jankt van haar plotseling harde aanraking. Haar man komt de kamer binnen. Als hij haar een bakje overhandigt raken haar vingers de zijne. Heel even is er niets. Dan volgt de reflex van haar teruggetrokken hand en zijn handen die nog iets proberen op te vangen. Geluid van stuiterend onbreekbaar glas vult de kamer. Een zorgvuldig geschild stukje appel verdwijnt in de bek van de schrokkende hond.
Beeld: a quarantine stillife, met toestemming van kunstfotograaf Kaat Stieber geplaatst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten