Afke Bohle
Nul minuten en drieënveertig seconden
In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.
Soms vragen mensen om een stevige, harde massage
omdat ze, zoals ze zeggen, anders niets voelen. En meestal gebeurt dan het tegenovergestelde. De hardheid is een bekende en in die zin makkelijke manier om
juist niet te hoeven voelen. In de zachte aanraking zit het ongemak. Drijven oude verhalen, verdriet, woede en angst naar de oppervlakte. Worden ze voelbaar in al hun
facetten.
‘Ik heb longkanker Af..’ Ik stond in de keuken, was in een discussie met mijn man over hoe lang een boterham met kaas in een tostiapparaat moet zitten om zichzelf de perfecte tosti te kunnen noemen. Iets wat na het telefoontje een belachelijke vertoning in mijn herinnering werd. ‘Ik kom er nu aan,’ antwoordde ik en noemde haar voor het eerst in mijn leven lieverd. Het telefoongesprek duurde nul minuten en drieënveertig seconden.
*
Alleen het meisje van vier speelt gewoon verder met haar pop
en merkte het vacuüm dat is ontstaan in de woonkamer niet op. ‘Wil je met me
mee?’ vraag ik aan mijn zoon die alle woorden heeft gehoord omdat hij naast me
stond. Hij is ontroostbaar. Soms is het goed om datgene waar je bang voor bent
juist op te zoeken en te ontmoeten. De beelden en gedachten in je hoofd te
toetsen met de realiteit.
In de auto regent het, net als buiten. Zijn tranen gaan over de dood en niet weten
hoe oma er uit zal zien. Over angst om
ook kanker te krijgen, want, ook al kan hij de tafels niet onthouden, als twee
opa’s zijn overleden aan kanker en oma nu dezelfde ziekte heeft, blijkt kans
berekenen ineens makkelijk. Mijn tranen gaan over mijn hart dat meevoelt met
hem, over de grond die onder mijn voeten wordt weggeslagen en me terugwerpt in
de tijd. Terug naar de kankertijd met mijn vader, de eenzaamheid en onzekerheid
van toen. Of gaan ze over het hier en nu? Mijn hoofd is veranderd in een
slagveld en kan het antwoord niet vinden. Tegelijk staat er een kracht in
mezelf op die onverwoestbaar is. Kom maar op.
Die nacht lig ik op de zolder van mijn ouderlijk huis in
mijn oude bed. Mijn voeten raken het uiteinde dat ik weg probeer te duwen terwijl
ik mijn lijf zorgvuldig ingraaf en verstop onder het dekbed in een poging onzichtbaar
te blijven voor de zoemende mug. Ik ben moe en wakker tegelijk. Mijn lijf wil
slapen, maar er is nog te veel onrust. Een verdieping lager liggen mijn moeder
en kind. Nu zij slapen, komt er ruimte. Van binnen ontvouwt zich een bloem van
dankbaarheid. Ze kan zich openen door de eerlijke en kwetsbare gesprekken
vandaag. Omdat er mocht gehuild en gelachen, omdat er zorgen mochten zijn over
later en gemopper op koude frietjes. Hoe we ons zelf voorhielden dat we het nog niet zeker weten en het dus ook nog allemaal een misverstand kan zijn, maar ergens precies weten hoe laat het is. In mijn buik danst een meisje op treurige en
tegelijk prachtige muziek. Ze buigt voorover en strekt zich uit. Ze duwt weg en
houdt krampachtig vast. Haar bewegingen veroorzaken golven. Uit de diepte duikt
iets donkers op. Het laat mijn lichaam schokken en overspoelt me met ontheemde
en desolate gevoelens. Ik huil zoals ik in jaren niet heb gedaan. Dan gaat mijn
telefoon. Een vriendin belt, middenin de nacht. Snel druk ik haar en mijn
gevoelens weg. Het is hier te gehorig, ze mogen niet wakker worden beneden. Bovendien
moet ik dit zelf doen. Kan ik dit zelf doen. Doe ik dit zelf. Ik heb niemand
nodig. Hoe voelt het om iemand nodig te hebben? Wat als ik iemand nodig had
toen? Hoe vraag je om hulp als je het liever alleen wil doen? In gedachten ga ik achter mijn moeder en kind liggen en sla mijn armen voorzichtig om hen heen.
In zachte aanraking zit het ongemak. En de liefde.