maandag 15 november 2021
6. Jij ziet jij ziet wat ik niet voel
vrijdag 10 september 2021
Mijlenver dichtbij
Afke Bohle
Mijlenver dichtbij
‘Is deze mier dood?’ vraagt hij. Het zwarte lijfje met maaiende pootjes verdwijnt onder zijn duwende vinger. ‘Nu wel,’ antwoord ik. Verbaasd kijkt mijn vierjarige zoon naar zijn vinger waar de inmiddels platte mier aan blijft plakken. Ik veeg zijn vinger af aan een stoeptegel. De schommelbank waar we op zitten beweegt schokkend onder mijn plotselinge vinnigheid. Zie ik nog een pootje bewegen? Ik controleer of de mier echt dood is en mompel dat in dit huis geen dieren dood worden gemaakt. ‘Als een dier lijdt, ben je verplicht het uit zijn lijden te verlossen.’ De stem en het beeld van mijn vader die een baksteen laat vallen op het uit het nest gevallen vogeltje dringen zich op in mijn hoofd. Met de tijd ben ik hem moedig gaan vinden om wat hij deed, maar als kind huilde ik. Deze wrede man kon niet mijn vader zijn. Ik kijk naar de zwarte stip op de stoep. Soms is dood maar gewoon dood, zonder er iets bij te voelen. Mijn zoon is de mier alweer vergeten en bestudeert een pulk uit zijn neus. Alles in de tuin, het gekwetter van de vogels, de explosie van groen en de geuren wijzen op nieuw leven. De uitgebloeide bloemen van de petunia zijn een dissonant in het geheel. Ik pluk ze er één voor één uit en bekijk tevreden de nieuwe knoppen die willen openbarsten.
zondag 15 augustus 2021
5. De dissonant
vrijdag 18 juni 2021
4. (life is a) Bitch
donderdag 3 juni 2021
3. Wachtruimte
Afke Bohle
Wachtruimte
In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.
Wanneer stel ik mijn vraag over wie de kinderen kan opvangen na school in de vriendinnenappgroep? Na de laatste grap of er middenin? Ik begin met typen en stop weer. Het is niet alleen dat ik de stroom van pret niet wil bederven, ik vrees ook de stilte of het verdwijnen van mijn vraag zonder dat iemand heeft gereageerd. Zoals dat gaat in What’s appgroepen waarin veel berichten worden geplaatst, maar wat ik nu niet goed verdraag. Mijn huid voelt als een rijstpapieren lampenkap, één verkeerde beweging en je prikt er doorheen.
De geluiden op straat, ze zijn vandaag te luid en te fel. De
mensen kijken te boos en te blij tegelijkertijd. Of misschien is mijn lontje te
kort. De koelkast is leeg op een aangebroken pot augurken na, er moeten
boodschappen gehaald. De drempel is hoog. Hier binnen is het veilig, bekend en
klein. Deze woonkamer is voorspelbaar, zelfs de rommel kan ik categoriseren.
Maar mijn moeders ziek zijn niet. Op maandag ga ik uit van het ergste scenario,
op dinsdag ga ik uit van de feiten tot nu toe, op woensdag leef ik vanuit vertrouwen,
op donderdag voert een onheilspellend buikgevoel de boventoon en op vrijdag mag
het zijn zoals het is.
Iedereen denkt en voelt met ons mee. En er zijn vragen. ‘Maar wat weet je nu precies?’ ‘En wat is de volgende stap?’ De
onderzoeken kosten tijd en vragen geduld. We bevinden ons in een soort niemandsland, in mist gehuld en zonder wegwijzers. Alles gaat hier trager, als dikke stroop, terwijl de buitenwereld verder raast. Iedere dag is het afwachten of er ergens een luikje met nieuwe informatie open zal springen. Er zijn verhalen over mensen die
hetzelfde hebben meegemaakt en die er weer bovenop zijn gekomen en er zijn
verhalen over mensen die hetzelfde hebben meegemaakt en die het niet hebben
gered. Dood gaan we allemaal, houd ik mezelf voor. Dus. Van binnen piept een stemmetje:
‘Vertel me waar ik aan toe ben en waar ik naar toe moet leven.’ ’s Nachts transformeert
het in iets dat brult en bonkt in mijn hoofd: ‘Vertel me @^%#$! gewoon hoe het zit!’
Ik kan de weg naar het nieuwe ziekenhuis inmiddels dromen.
Net als toen met mijn vader. De geur van verse koffie, de smaak van de gevulde ziekenhuiskoeken,
de deinende heliumballonnen in de kiosk, alles komt terug. Het ziekenhuis als
vreemde mengeling van vertrouwdheid en onveiligheid. Het is alsof
er niets is veranderd in de afgelopen decennia. Vandaag hebben we een eerste
gesprek met een longarts. In opleiding. Dat laatste vraagt van mij om in contact
te blijven met mijn anker van binnen en alle ervaringen van vroeger niet de
boventoon te laten voeren. De enkele gesprekken waar ik destijds bij mocht zijn met mijn
vader gingen over kankercellen, bloedwaarden en de nieuwe aanvalsstrategie. Als
een militaire operatie. Alsof de mens Walter zijn lichaam afleverde en hij en
zijn gezin er even niet waren. Later, toen hij overleden was, verpakte ik mijn
boosheid en verdriet in een brief aan de oncoloog. Ik vroeg hem:‘Waarom heb je
mij nooit iets gevraagd?’ Ik bedoelde denk ik: ‘Waarom heb je mij nooit gezien?’
Een antwoord is tot op de dag van vandaag uitgebleven, maar dat zou ook kunnen komen doordat mijn brief, met versierde envelop en alleen een naam, nooit op de juiste plek is aangekomen. Het is allemaal lang geleden en
alles is nu anders. Ik ben volwassen en heb niemand meer nodig. Door de gang
loopt een jonge vrouw en door haar mondkapje heen zie ik hoe ze lacht. Haar
verschijning is licht en open. Ik kruis mijn vingers. Laat haar het zijn.
Ze is het. En ze is precies zoals ik haar zag en voelde in de wachtruimte. Er is ruimte voor de schrik van het onverwachte nieuws en voor verhalen van vroeger en hoe zij angst en wantrouwen meebrengen naar het hier en nu. Ze heeft tijd en vertelt ons wat het plan is, met welke reden en herhaalt het net zo vaak totdat mijn moeder het helemaal heeft begrepen. ‘Wat wilt u? Dat is mijn vertrekpunt,’ zegt ze en kijkt mijn moeder aan. Oogcontact, wat een krachtig middel als je de ander daarin mag ontmoeten. Deze vrouw heeft de moed om arts en mens tegelijk te zijn in contact. Na afloop mogen mijn moeder en ik nog even blijven zitten om alles te laten bezinken. ‘Wat is zij lief,’ zegt mijn moeder en het is alsof er iets van haar schouders glijdt. ‘Ja,’ zeg ik met een hoopvol hart. ‘Alles is anders.’
Mijn telefoon gaat en op het scherm verschijnt ‘thuis’. In een fractie
van een seconde loop ik alle scenario’s door. Heb ik alles wel goed afgesproken
met de moeder die de kinderen ophaalt? ‘Mama?’ roept een meisje van vier door
de telefoon.
‘Hee lieverd, hee we
zitten nog in het..’
‘Mama? Geef oma!’
‘Nee dat gaat nu even..’
‘Ik móet oma even!’
Mijn moeder gebaart dat het goed is en neemt de telefoon over.
‘Ha lieve kleine schat van oma..’
‘Oma? Oma ik heb een nieuwe knuffel gekregen van Bart ze
moeder, wil je hem zien? Oma, als je dan weer beter bent komen we same logeren
bij jou.’
dinsdag 25 mei 2021
2. Nul minuten en drieënveertig seconden
Afke Bohle
Nul minuten en drieënveertig seconden
In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.
Soms vragen mensen om een stevige, harde massage
omdat ze, zoals ze zeggen, anders niets voelen. En meestal gebeurt dan het tegenovergestelde. De hardheid is een bekende en in die zin makkelijke manier om
juist niet te hoeven voelen. In de zachte aanraking zit het ongemak. Drijven oude verhalen, verdriet, woede en angst naar de oppervlakte. Worden ze voelbaar in al hun
facetten.
‘Ik heb longkanker Af..’ Ik stond in de keuken, was in een discussie met mijn man over hoe lang een boterham met kaas in een tostiapparaat moet zitten om zichzelf de perfecte tosti te kunnen noemen. Iets wat na het telefoontje een belachelijke vertoning in mijn herinnering werd. ‘Ik kom er nu aan,’ antwoordde ik en noemde haar voor het eerst in mijn leven lieverd. Het telefoongesprek duurde nul minuten en drieënveertig seconden.
*
Alleen het meisje van vier speelt gewoon verder met haar pop
en merkte het vacuüm dat is ontstaan in de woonkamer niet op. ‘Wil je met me
mee?’ vraag ik aan mijn zoon die alle woorden heeft gehoord omdat hij naast me
stond. Hij is ontroostbaar. Soms is het goed om datgene waar je bang voor bent
juist op te zoeken en te ontmoeten. De beelden en gedachten in je hoofd te
toetsen met de realiteit.
In de auto regent het, net als buiten. Zijn tranen gaan over de dood en niet weten
hoe oma er uit zal zien. Over angst om
ook kanker te krijgen, want, ook al kan hij de tafels niet onthouden, als twee
opa’s zijn overleden aan kanker en oma nu dezelfde ziekte heeft, blijkt kans
berekenen ineens makkelijk. Mijn tranen gaan over mijn hart dat meevoelt met
hem, over de grond die onder mijn voeten wordt weggeslagen en me terugwerpt in
de tijd. Terug naar de kankertijd met mijn vader, de eenzaamheid en onzekerheid
van toen. Of gaan ze over het hier en nu? Mijn hoofd is veranderd in een
slagveld en kan het antwoord niet vinden. Tegelijk staat er een kracht in
mezelf op die onverwoestbaar is. Kom maar op.
Die nacht lig ik op de zolder van mijn ouderlijk huis in
mijn oude bed. Mijn voeten raken het uiteinde dat ik weg probeer te duwen terwijl
ik mijn lijf zorgvuldig ingraaf en verstop onder het dekbed in een poging onzichtbaar
te blijven voor de zoemende mug. Ik ben moe en wakker tegelijk. Mijn lijf wil
slapen, maar er is nog te veel onrust. Een verdieping lager liggen mijn moeder
en kind. Nu zij slapen, komt er ruimte. Van binnen ontvouwt zich een bloem van
dankbaarheid. Ze kan zich openen door de eerlijke en kwetsbare gesprekken
vandaag. Omdat er mocht gehuild en gelachen, omdat er zorgen mochten zijn over
later en gemopper op koude frietjes. Hoe we ons zelf voorhielden dat we het nog niet zeker weten en het dus ook nog allemaal een misverstand kan zijn, maar ergens precies weten hoe laat het is. In mijn buik danst een meisje op treurige en
tegelijk prachtige muziek. Ze buigt voorover en strekt zich uit. Ze duwt weg en
houdt krampachtig vast. Haar bewegingen veroorzaken golven. Uit de diepte duikt
iets donkers op. Het laat mijn lichaam schokken en overspoelt me met ontheemde
en desolate gevoelens. Ik huil zoals ik in jaren niet heb gedaan. Dan gaat mijn
telefoon. Een vriendin belt, middenin de nacht. Snel druk ik haar en mijn
gevoelens weg. Het is hier te gehorig, ze mogen niet wakker worden beneden. Bovendien
moet ik dit zelf doen. Kan ik dit zelf doen. Doe ik dit zelf. Ik heb niemand
nodig. Hoe voelt het om iemand nodig te hebben? Wat als ik iemand nodig had
toen? Hoe vraag je om hulp als je het liever alleen wil doen? In gedachten ga ik achter mijn moeder en kind liggen en sla mijn armen voorzichtig om hen heen.
In zachte aanraking zit het ongemak. En de liefde.
woensdag 5 mei 2021
1. Voor de zekerheid
Afke Bohle
Voor de zekerheid
In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, word ik opnieuw geconfronteerd met kanker bij een dierbare: mijn moeder heeft longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.
‘En morgen ga IK bij oma logeren,’ zegt mijn dochter terwijl
ze haar kin in de lucht steekt en haar handen in haar zij zet. Het is het minste
wat ze kan doen nu we haar broer hier achterlaten voor een logeerpartij en zij
weer mee naar huis moet. Mijn moeder vraagt
of we nog een chocolaatje willen en pakt het glazen schaaltje met bonbons uit
de antieken kast van mijn oma. Het deurtje kraakt als ze het opent, het
herinnert me aan vroeger en alle mislukte pogingen om stiekem een snoepje te pakken als mijn moeder boven was (met het deurtje als spelbreker). En
aan de teleurstelling van, toen de kast nog bij mijn opa en oma stond, de buitgemaakte
maanvormige chocolaatjes die gevuld bleken met sinaasappelvulling in plaats van karamel.
Voordat we in de auto stappen en ik nee kan zeggen steekt
mijn moeder nog een rolletje drop in de jaszak van haar kleindochter. ‘Voor de terugreis,’ fluistert ze en geeft
mijn dochter een knipoog. Zoals altijd zeg ik: ‘Blijf nou binnen, zwaai maar voor het raam’ en antwoordt zij: ‘Ach welnee Af, ik kan toch best even mee
naar buiten.’ Waarna ze mijn blik
negeert, haar jas aanschiet en naar buiten stapt terwijl ze met één hand de uiteinden
van haar kraag bij elkaar houdt.
De wind blaast haar haren alle kanten op en de lucht dreigt
met een volgende hagelbui. Haar stem komt maar net boven het geruis van de
bomen uit die naast haar huis staan. Dikke indrukwekkende reuzen, ooit begonnen
als lange jonge sprieten in een nieuwbouwwijk zonder groen. ‘O ja ik ga nog even een
foto laten maken maandag. Voor de zekerheid.’ ‘Wat is er maandag?’ roep ik terwijl
ik de naar mijn ouderlijk huis ruikende tas gevuld met shampoo, een kooktijdschrift
en vakantiezakgeld voor de kinderen achterin in de auto zet.
‘Een foto, je weet wel, voor dat kuchje, ja het zal wel niks
zijn, maar de huisarts zei: ‘voor de zekerheid’ dus ja’ Ze trekt aan mijn rok en terwijl ik het ding direct
terug in de oude positie manoeuvreer zeg ik dat een foto nooit kwaad kan . ‘Ja
hij zat scheef hoor,’ zegt ze met de triomfantelijke blik die ik ken. ‘Er zal
wel niets zijn.’ ‘Nee dat denk ik ook niet, maar goed, dan weet je het maar zeker,’
antwoord ik. ‘Stuur je nog een berichtje
als je thuis bent?’ vraagt ze. ‘Nee,’ roep ik en dan lachen we om
elkaars eigenwijsheid. Zoals altijd.
In de auto vraagt mijn dochter waarom oma met háár nog niet durft te logeren en ik probeer een voor een vierjarige acceptabele verklaring te vinden. ‘Maar anders kan ik nooit meer logeren en dat duurt nog zo lang,’ zegt ze. Ik kijk naar mijn dochter die volhardend en stellig is als ze eenmaal iets in haar hoofd heeft. Ik denk aan mijn moeder van wie niemand gelooft dat ze al zo oud is en die minstens honderdvijf gaat worden met haar onverwoestbare lijf. Misschien moet ik toch eens uitzoeken hoe zo'n alarmketting werkt. 'Ben je gek, dat is voor oude mensen.' Ik hoor het haar al zeggen. Maar voor de zekerheid. Dus ja.
(wordt vervolgd)
Foto: Hans Braxmeier
woensdag 21 april 2021
Femke Daan en ik
Afke Bohle
Femke Daan en ik
Uiteindelijk zijn we allemaal alleen op deze wereld, maar je hoeft het niet alleen te doen.
*
Voorzichtig maakt ze de envelop open en besluit dan dat ze toch haar leesbril nodig heeft. Zoals altijd. Ik houd mijn adem in en kijk naar haar. Mijn mond lacht van de zenuwen en alleen ik merk dat mijn ooglid trilt. Zij heeft geen idee. Ze verwacht misschien een kaart voor moederdag of een tekening van de kinderen. Ze verwacht zeker niet de woorden die al 39 jaar lang wachten om hardop uitgesproken te worden.
Het is 19.00 uur precies zie ik op de klok. Stel dat het nu gisteren was, dan zou ik nog kunnen beslissen om het niet te doen. Is dit eigenlijk wel een goed idee?Maar de leesbril is gevonden en ze heeft de eerste woorden van de kaart al gelezen. Ik kan niet meer terug. Mijn keel voelt droog aan. Ik probeer te denken aan het ergste wat er zou kunnen gebeuren. Er is nog nooit iemand dood gegaan van een kaartje. Iets in mij is daar toch niet helemaal zeker van. Ik probeer een binnenpretje op te roepen. Er komt niets. Mijn hoofd lijkt gevuld met van dat gele isolatiemateriaal. Ik tuur naar de vochtplekken op het plafond. Ze zijn erger geworden. Het is makkelijker om daar naar te kijken dan naar haar. Vanuit mijn ooghoeken kijk ik stiekem even. Ze staart naar de kaart. Ik denk dat ze klaar is met lezen. Het moet haast wel.
Dat ik in haar buik heb gewoond. Wat een gek idee.
Zou ik voor haar nog dezelfde zijn als destijds dat bewegende baby'tje in haar buik?
De navelstreng is in ieder geval nooit helemaal verdwenen. Misschien moet ik zeggen dat het een grapje is, dan vergeten we alles en dan laat ik de vakantiefoto's zien. Nee, ik kan nu niet meer terug.
Zou ze boos worden? Zou ze me uitlachen? Zou ze haar schouders ophalen?
Er kriebelt iets in mijn haren. Ik krab mijn pas geverfde lokken woest door elkaar. Ik heb toch geen hoofdluis? Een luizenpluismoeder met hoofdluis. Gelukkig, toch nog een binnenpretje.
Ik kijk naar háár haren en de kleur die zo kenmerkend is. Toen ik geboren werd was ze al zo grijs. Wit eigenlijk. Zou ze van de ene op de andere dag zo wit zijn geworden? Ik heb wel eens gelezen dat dat kan. Gek dat je zoveel van elkaar weet en tegelijk ook zoveel niet. Wat blijft het stil. Moet ik nu eerst iets zeggen? Misschien had ik het niet moeten doen. Ik had zelf een manier moeten vinden om hiermee om te gaan. Waarom betrek ik haar hierin? Wat heeft het nog voor zin na al die tijd? Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik ben te overmoedig geweest. Het wordt niets, ik had het kunnen weten. Ik moet mezelf ook niet zo mee laten slepen door mijn emoties, dat dramatische gedoe altijd. Ik moet het verleden laten rusten. Ik zal haar zeggen dat het mij spijt en dan zal ik er nooit meer op terugkomen. Misschien moet ik even koffie gaan zetten.
Haar hoofd komt langzaam omhoog. Ze kijkt naar me over haar leesbril heen, zet hem voorzichtig af en legt hem naast de twee uitgepakte beeldjes in haar schoot. Ik houd mijn adem in. 'Het is al zo lang geleden,' zegt ze zacht. Het blijft stil. Verder dan een paar rode vlekken in mijn nek kom ik niet. 'Ik dacht niet dat er nog iemand zou zitten te wachten op mijn verhaal,' Er verschijnt een voorzichtige glimlach op haar gezicht.
De dag daarna stuurt ze mij een foto. De beeldjes hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Haar overleden kinderen hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Ze belooft me dat ze hun verhaal vast zal leggen op papier. Voor ons allemaal. Zodat ik op een dag zal weten wie zij waren, wat voor kleertjes mijn moeder voor hen had gekocht, hoe ze op de wereld zijn gekomen en hoe ze diezelfde wereld hebben verlaten. Nieuwsgierig en opgelucht neem ik mijn plek in tussen mijn zus en mijn broertje. Mijn plek.
dinsdag 20 april 2021
Hartruis
Afke Bohle
Op 15 april 1975 stierf in het Wilhelmina Kinderziekenhuis van Utrecht een meisje. Haar gezichtje was, op de schisis na, volmaakt. Ze zou vanzelf over het hartruisje heen zijn gegroeid, maar dat bleek achteraf. De crematie was sober. Geen muziek, geen bloemen, geen andere mensen. In een grote lege zaal staarde een begrafenisondernemer naar de twee mensen die bij het kistje stonden. Zeventien dagen na de uitvaart werd het medisch dossier gesloten en reden haar ouders voor de laatste keer van het ziekenhuis naar huis. Binnendoor.
*
De geur van vers gemaaid gras waait
via het open autoraam naar binnen als hij de groene Citroën CX de dijk bij
Schalkwijk opdraait. De Lek is gevuld met een dobberende zeilboot, in een inham
vijf koeien die met hun poten in het water staan en in de verte een stip van
een vrachtschip. De rivier is zo rustig vandaag dat de richting van de stroming
moeilijk is te bepalen. De voorspelbaarheid van het rimpelloze water en de
blauwe lucht daarboven stellen de man gerust. Hij knijpt zijn ogen, waarvan de
kleur nooit goed te zien is, tot spleetjes tegen de zon die nu recht op de
voorruit schijnt.
Naast hem zit zij. Haar klassieke gezicht en de combinatie met haar reebruine ogen, die iets meisjesachtigs hebben, zorgen ervoor dat hij naar zijn vrouw kan blijven kijken. Toen hij haar voor het eerst ontmoette was er iets in hem opgesprongen dat haar wilde beschermen. Zijn blik valt op haar handen die een handtasje omklemmen, de knokkels wit van het knijpen, alsof het ieder moment afgepakt kan worden. Ineens is het er weer. Zijn schouders duiken naar elkaar, duwen zijn borstgebied naar binnen. Hun kind is vandaag 24 dagen en 8 uur dood. Hij schraapt zijn keel en slikt iets weg. Ze zijn op de terugweg van een afrondend gesprek in het ziekenhuis. Dat afrondend had hij bepaald toen hij de arts van hun kind een hand had gegeven en zei: ‘Ik hoop dat u van uw fouten heeft geleerd.’ Hij had de stilte van zijn vrouw wel gehoord. Maar wat had hij anders moeten zeggen. Zijn rechterhand maakt een aarzelende beweging richting haar been totdat een herinnering zich opdringt. Hij mocht alles van zijn moeder, behalve dichtbij. Op een dag zag hij haar huilen en legde aarzelend zijn handen op haar been. ‘Waarom heb je zulke koude handen?’ had ze gevraagd zonder hem aan te kijken en veegde ze weg. Vlak voordat hij de stof van haar broek raakt, maakt zijn hand een doorstart en vindt een uiteinde van zijn rossige snor waar zijn vingers een puntje aan kunnen draaien. ‘Heb je al die weidevogels gezien?’ vraagt hij.
De vrouw op de passagiersstoel geeft
geen antwoord. Ze kijkt door haar gesloten raam naar een boerderij aan de
andere kant van de dijk. De sjaal om haar hoofd verbergt haar gemillimeterde
haren. Na de crematie besloot ze haar kastanjebruine lokken één voor één af te
knippen. Haar jas, zwaar en donker, past bij een koude winterdag in februari,
niet bij deze eerste lentedag van het jaar. In het weiland lopen gevlekte
lammetjes tussen roze bloesembomen. Aan hun onverstoorbare manier van gras eten
te zien zijn ze al wat ouder. Misschien een week of zes. Net zo oud als hun
dochter is geworden. Op welke leeftijd worden lammetjes geslacht? Een beeld van
zogende lammetjes die van hun moeder worden gescheiden doemt op in haar hoofd.
Ze drukt haar armen tegen haar borsten om een opkomende toeschietreflex te
dempen. De volle witte druppels die de eerste week na de geboorte van hun
dochter natte plekken op haar kleding veroorzaakten zijn door de speciale bh
die haar borsten afbindt verdwenen. Soms,
als ze onder de douche staat, knijpt ze in haar tepels om te te kijken wat er
nog over is. Zolang haar borsten melk geven kan ze haar kind voeden. Voor het
geval dat. ‘Dood is dood,’ had haar man gezegd. ‘Een klacht indienen haalt haar
niet terug.’
Voor de afslag drukt hij het gaspedaal in en stuurt de auto met één hand de scherpe bocht in. Ze grijpt het handvat van het portier in een poging contact tussen zijn en haar been te voorkomen. De pont vertrekt op het moment dat ze de helling afrijden. ‘Rijd door, toe maar,’ fluistert ze onhoorbaar als ze het water op zich af ziet komen. ‘Godverdomme klootzak,’ mompelt hij en trapt op de rem. Hij rijdt de CX met gierende motor terug de helling op en stapt uit. In de buitenspiegel ziet ze hoe zijn tong aan een vloeitje likt. Ze wendt haar gezicht af en probeert het gevoel van het warme lijfje van haar kind op te roepen.
Het geluid van de ijzeren klep die
over de kade schuurt brengt haar terug in de realiteit. Ze kijkt naar de kabel
met vier gele bootjes, die als een navelstreng verbonden is met de pont. Wat
zou er gebeuren als je die doorknipt? De veerman gebaart dat ze kunnen rijden.
Zijn bleke armen en enorme buik worden afgekneld door een T-shirt dat eens wit
geweest moet zijn geweest. Hij lijkt er zelf geen moeite mee te hebben. Terwijl
hij een fietser naar de juiste plek commandeert staat hij wijdbeens en leunt
iets achterover met zijn handen in zijn zij. Het T-shirt kruipt omhoog waardoor
een stuk buik ontbloot wordt. Het is duidelijk dat ze zich op zijn territorium
bevinden, maar zijn houding lijkt ook een manier om te voorkomen dat hij
voorover valt. Het herinnert haar, los van de behaarde huid, aan de buik van haar
vriendin tijdens de laatste weken van haar zwangerschap. Ze waren tegelijk
zwanger. Zelf is ze niet zover gekomen, hun kind kwam zes weken eerder dan
gepland. Ze moet nog op kraambezoek. Ooit.
Even later dringt de geur van de
dieselmotor samen met de hand van de man, die hij als een kommetje gevouwen
heeft, de auto in. Ze kijkt naar de korte dikke vingers die om geld vragen en
de gelige nagels met zwarte randen. Van sommige dingen kun je je afvragen of je
ze had moeten zien. ‘Je kunt beter niet meer gaan kijken,’ had haar man gezegd
die nacht toen het ziekenhuis belde dat hun kind was overleden. Ze had naar hem
geluisterd, net als de dag daarvoor toen hij had gezegd dat ze de artsen
moesten vertrouwen en ze tegen haar gevoel in had ingestemd met de operatie.
Als ze aan de overkant zijn hapert
de slagboom even voordat hij opengaat. Hij kijkt naar haar. Misschien is het
begonnen toen ze de bloemen die hij voor haar had gekocht in de prullenbak gooide
of al die jaren dat ze niet zwanger raakte en zich begon terug te trekken.
Achter hen drukt iemand op een claxon. ‘Thuis. Hoofdstuk gesloten,’ zegt hij
terwijl hij in de achteruitkijkspiegel kijkt. Ze voelt iets wegglijden uit
zichzelf.
Thuis springt de hond uitgelaten tegen haar op. Zijn geur en gehijg verraden dat hij te lang alleen is geweest. Ze opent een envelop met een tekening erin. Haar nichtje vraagt of ze de kleertjes van hun kind mag hebben voor haar pop. Die avond verschijnt op televisie een interview met de anesthesist uit het ziekenhuis. Zijn stem klinkt anders dan vanmorgen. ‘En nu zoekt u natuurlijk een schuldige,’ had hij gevraagd. Ze ziet zijn handen en stelt zich voor hoe diezelfde handen haar kind onder narcose hebben gebracht. De hond jankt van haar plotseling harde aanraking. Haar man komt de kamer binnen. Als hij haar een bakje overhandigt raken haar vingers de zijne. Heel even is er niets. Dan volgt de reflex van haar teruggetrokken hand en zijn handen die nog iets proberen op te vangen. Geluid van stuiterend onbreekbaar glas vult de kamer. Een zorgvuldig geschild stukje appel verdwijnt in de bek van de schrokkende hond.
Beeld: a quarantine stillife, met toestemming van kunstfotograaf Kaat Stieber geplaatst.