maandag 15 november 2021

6. Jij ziet jij ziet wat ik niet voel

                                                                         


Afke Bohle


Jij ziet jij ziet wat ik niet voel
 

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij tien jaar na de eerste diagnose aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Er is veel veranderd sinds het woord kanker voor het eerst op mijn pad kwam. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dit proces. In mijn hoofd, mijn lijf en in contact met de ander.

Sinterklaas is toch aangekomen in ons land. Het was, zoals ieder jaar, even spannend of het zou lukken (Sinterklaas zoek, een stuurloze stoomboot en dat soort dingen). 'Maar het komt altijd goed hè mama,' zegt mijn dochter terwijl we naar Het Sinterklaasjournaal kijken. 'Ja, het komt altijd goed,' zeg ik, in de hoop dat deze geruststelling zich vertaalt in een rustige nacht en in een schappelijk tijdstip waarop we door ons kroost gewekt worden morgenochtend. Ik stuur een foto van de kinderen, omringd met pepernoten en met snorren van warme chocolademelk, naar mijn moeder. Maar als ik zie dat ze het bericht heeft geopend voelt het ineens loodzwaar van binnen. Wat moet zij met zo'n foto behalve beseffen dat dit waarschijnlijk de laatste Sinterklaas is die ze meemaakt? Het komt helemaal niet altijd goed. Bij alles wat ik de afgelopen dagen door mijn handen laat glijden denk ik aan hoe het misschien de laatste keer is dat ik het met mijn moeder kan delen. Zelfs de beslissing om niet de telefoon op te nemen valt straks weg. 

'Hoe is het met je?' vroeg ik gisteren. 'Goed hoor, Ineke was hier vanmiddag en vanmorgen belde Lies en gisteren zat Peter hier nog, ik kom eigenlijk nergens aan toe,' antwoordde mijn moeder lachend. We praatten over het weer en de kinderen en over dat niemand ziet dat ze zo ziek is of gelooft hoe oud ze is. Mam, ben je bang om dood te gaan? En weet je eigenlijk wel hoe boos ik ben? Iedereen uit ons gezin vertrekt maar naar de andere kant, ik ben straks, als jij ook de overstap maakt, de enige die nog hier is. Vraag je je wel eens af hoe je het hebt gedaan als moeder? Nu ik zelf moeder ben, denk ik te weten dat die vraag prangend is. Er zijn nog zoveel vragen mama. Maar de enige vraag die ik stelde was of ik haar kon helpen met het invullen van de lijst voor de maaltijdservice. En ik lachte om haar koppigheid  ('Ik ben nog niet gek Af') toen ik voorzichtig opperde hulp in te schakelen in huis.

'Doe 'm nou uit jongens,' mopper ik. Het eeuwige 'kijken hoe lang ik de schermtijd kan rekken' trek ik vandaag niet. Maar we worden al meegenomen in een aankondiging van het volgende programma. Zappdoc: Nog één week. Een jongen van 11 jaar oud bezoekt zijn oma in het hospice. Hij wil voordat ze overlijdt nog een schilderij met haar maken. Het wordt stil in de woonkamer. Deze kans moet ik grijpen. Een mooi moment om samen stil te staan bij datgene wat gaat komen, maar wat, zolang het rustig is, er niet lijkt te zijn. Het moet voorzichtig voorgesteld, zonder iets te forceren en zo de ander weg te jagen, maar tegelijk wil ik eerlijk zijn. Iedereen wil kijken (al is het maar voor de verlenging van de afgesproken schermtijd). Als de jongen in de documentaire een gesprek voert met de arts van zijn oma dringt door dat ze echt niet meer beter zal worden en dat je meestal niet langer dan een paar maanden in een hospice verblijft. Ik kijk vanuit mijn ooghoeken naar mijn oudste en zie zijn tranen. Godzijdank, hij huilt. De kleinzoon die een speciale band met zijn oma heeft zet zijn masker af en achter de muur van losmaken en puberteit komt voorzichtig de gehechtheid te voorschijn. Zolang wij niet meteen reageren, kan het er even zijn. 'Afke, jij loopt altijd met een glimlach door de school, ik geloof niet dat ik je ooit anders heb gezien.' De toespraak van de conrector tijdens de diploma-uitreiking van mijn middelbare school in 1994 doemt op in mijn hoofd. Ik was trots op het beeld dat werd geschetst. Gek eigenlijk. Een paar jaar later stortte mijn lichaam in, waarschijnlijk onder het gewicht van alles wat onopgemerkt was gebleven en niet zichtbaar was de jaren daarvoor. 'Waarom huil jij?' vraagt de kleuter op mijn schoot met verbaasde blik. Als in een reflex wil ik mijn tranen wegvegen en zeggen dat er niets aan de hand is. Maar haar nieuwsgierige blik weerhoudt me. 'Ik ben verdrietig,' zeg ik. 'Waarom mama?' 'Ik ben verdrietig omdat ik aan oma denk ik als ik naar de oma op de televisie kijk,' antwoord ik. 'O ja en dat ze gaat overleden zijn, want dat is zo hè mama.' 'Ja, dat is zo,' antwoord ik en glimlach om haar opgewekte stem. Ze tekent een hartje op mijn natte wangen. Voorzichtig leg ik het masker, dat me ook dierbaar is, opzij en laat het maar even zo.

Even later zingen we luidkeels 'Zie ginds komt de stoomboot' bij de schoenen in de gang, zucht ik om rondslingerende kleren, treuzelende kinderen en dreig lachend met de kieteldood.












vrijdag 10 september 2021

Mijlenver dichtbij

Wiebe Maliepaard - Hand op mijn borst


Afke Bohle

Mijlenver dichtbij

     ‘Is deze mier dood?’ vraagt hij. Het zwarte lijfje met maaiende pootjes verdwijnt onder zijn duwende vinger. ‘Nu wel,’ antwoord ik. Verbaasd kijkt mijn vierjarige zoon naar zijn vinger waar de inmiddels platte mier aan blijft plakken. Ik veeg zijn vinger af aan een stoeptegel. De schommelbank waar we op zitten beweegt schokkend onder mijn plotselinge vinnigheid. Zie ik nog een pootje bewegen? Ik controleer of de mier echt dood is en mompel dat in dit huis geen dieren dood worden gemaakt. ‘Als een dier lijdt, ben je verplicht het uit zijn lijden te verlossen.’ De stem en het beeld van mijn vader die een baksteen laat vallen op het uit het nest gevallen vogeltje dringen zich op in mijn hoofd. Met de tijd ben ik hem moedig gaan vinden om wat hij deed, maar als kind huilde ik. Deze wrede man kon niet mijn vader zijn. Ik kijk naar de zwarte stip op de stoep. Soms is dood maar gewoon dood, zonder er iets bij te voelen. Mijn zoon is de mier alweer vergeten en bestudeert een pulk uit zijn neus. Alles in de tuin, het gekwetter van de vogels, de explosie van groen en de geuren wijzen op nieuw leven. De uitgebloeide bloemen van de petunia zijn een dissonant in het geheel. Ik pluk ze er één voor één uit en bekijk tevreden de nieuwe knoppen die willen openbarsten.


Doodgewoon. Mooi woord.

    Een paar dagen later zit ik naast Melle op de schommelbank. Zijn vrouw is dood. Drie maanden geleden viel ze op de grond en was weg. Het leek me goed om hem uit te nodigen voor een kop koffie. Nu weet ik dat niet meer zeker. Vandaag voelt de dood niet gewoon. Vandaag voelt de dood groot, overheersend en verpletterend. Ineens voelt mijn buik belachelijk. Protserig en naïef. De afgelopen weken genoot ik van  mensen die eindelijk iets durfden te zeggen over mijn zwangerschap. In tegenstelling tot de weken daarvoor waarin ze wel keken, maar zwegen, bang om de plank mis te slaan? Hier, tegenover Melle, wil ik mijn buik verstoppen. Het blijft stil als ik vraag hoe het met hem gaat. Een zucht volgt. ‘Als ik dat eens zou weten,’ antwoordt hij. ‘Vertel me liever eerst hoe het met jou gaat, de babykamer al klaar?’ Bij dat laatste schiet zijn stem omhoog. Het klinkt geforceerd. Moet ik zeggen dat hij dat niet hoeft te vragen? Zal ik eerlijk antwoord geven? Ik ontwijk zijn blik en staar naar de grond. De nagellak op mijn grote teen is er voor de helft af, nagellak is niet aan mij besteed. Ik had hem niet moeten uitnodigen. ‘Iedereen leeft in een zeepbel van illusie, weet je dat? Ze hebben allemaal medelijden met mij, vinden het zo erg en ondertussen geloven ze dat dit hen nooit zal overkomen. Dat dacht ik ook.’
Het voelt zwaar in mijn maag. Ik probeer mezelf voor te stellen hoe het zou zijn, Onno, mijn lief, plotseling dood. Er komt niets. Onno komt namelijk gewoon weer thuis vanavond. Ik laat hem zijn dochter voelen die koppeltje duikelt in mijn buik en 's avonds kruip ik lekker tegen hem aan in ons grote bed. We kijken niet naar het journaal en houden de krant nog even dicht. De toekomst is van ons.
Dat zeg ik niet tegen Melle. Ik zoek naar woorden die bewijzen dat ik heel goed weet dat ik een bofkont ben. Dat ik heus de kwetsbaarheid voel, iedere dag. De schaduw die op de loer ligt, overal. En dat er geen garanties zijn, nooit. Maar die woorden passen me niet. Niet nu. Ik voel licht en blij van binnen. Verwachtingsvol. En ik zie Melle. Ik hoor zijn zwaarte en verdriet, de uitzichtloosheid. ‘Het komt goed Melle, echt waar,’ klinkt het in mijn hoofd. Wat een leugen. Ik wou dat het al avond was. Melle weg, ik thuis in mijn cocon. De eenzaamheid van ons samenzijn valt op me als een verstikkende deken. En er is niets wat ons komt redden. Melles ogen vullen zich met tranen. Ik bijt op mijn bovenlip. ‘Het voelt soms zo alleen, zelfs met al die mensen om me heen,’ zegt hij. ‘Ja,’ zeg ik. ‘Al die goedbedoelde adviezen, schouders eronder en andere onzin. Al die mensen die terugdeinzen als ze mijn wanhoop zien.’ Hij haalt zijn neus op. ‘Ja,’ zeg ik weer. Mijn hoofd bestaat grotendeels uit zaagsel op dit moment, ik weet het zeker.
Dan schopt het meisje in mijn buik zo hard dat mijn buik even uitpuilt. Melle ziet het ook. Geschrokken houd ik mijn adem in. Het voelt ongepast. Ik staar naar de grond en zie hoe een mier via mijn kleine teen en slipper richting de sandaal en kleine teen van Melle loopt. Het kriebelt. Melle ziet het ook en in stilte volgen we de ijverige zwarte stip. Als ik ga verzitten raakt mijn hand onbedoeld zijn hand en blijft als verlamd liggen. Zijn hand opent net als de glimlach op zijn gezicht en neemt mijn hand mee naar mijn buik waar ze zacht landen. Voorzichtig glimlach ik terug. Dan zuchten we tegelijk. ‘Volgende week weer?’ vraagt hij. ‘Ja,’ zeg ik.




 

zondag 15 augustus 2021

5. De dissonant



Afke Bohle

De dissonant
 

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. In mijn hoofd, mijn lijf en in contact met de ander.

'Mooi dat zij nu naar een nieuwe fase overgaat, ze gaat op reis, als je het zo kunt zien, mooi toch, mooie leeftijd ook,' zegt de kennis. Ik beweeg mijn winkelkar heen en weer in een poging mezelf koest te houden en de impuls om het ding een zet te geven gecontroleerd uit te laten doven. Ik pers er een glimlach uit en knik. Ze bedoelt het goed. Even later smijt ik boos een zak pasta in mijn kar. 'Hoe kun je zo de plank misslaan?' denk ik. 'Had ik maar nooit verteld wat er speelt.' Als ik op de fiets zit verwarmt de zon mijn rug. Ik voel hoe ik langzaam weer zacht word. Het is eigenlijk best een troostende gedachte, te denken dat haar ziel straks verder zal gaan. Misschien geloof ik er ook wel in, dus wat raakt me nu zo in de opmerking van de ander? En dan voel ik het. Het was alsof mijn mond gesnoerd werd. Als alles mooi is aan wat er komen gaat dan zeg je, met andere woorden, dat er geen reden is om bang, boos of verdrietig te zijn. Het is hetzelfde wat de kritische stem in mijn hoofd zegt, die ik de afgelopen jaren juist wat zachter probeer te zetten. Het zijn oude verhalen, mijn oude verhalen, die me zojuist bij de strot hebben gegrepen. Verhalen over een doodzieke vader en aan de zijlijn staan, goed je best doen op school en sterk zijn. Over niet gezien zijn. In tijden van stress doemen ze op, nog steeds (en dat zal altijd wel zo blijven). Dan staat mijn systeem op scherp, gevoelig voor iedere lichaamshouding, blik en intonatie. Ik neem een grote teug lucht en voel dat mijn lichaam kalmeert zodat er ruimte komt in mijn hoofd voor helderheid.

Eenmaal thuis besef ik. Er is niemand die mijn pijn weg kan nemen, ook niet met de juiste woorden. En soms zijn het juist de mensen die in jouw beleving de plank misslaan zijn die je precies brengen bij wat aandacht nodig heeft. Mijn boosheid zal, als hij van mij naar buiten mag, me weer in beweging brengen en woorden geven om te schrijven, datgene waar ik blij van word, ongeacht. Mijn verdriet zal, als de tranen van mij mogen, ruimte maken van binnen. Van een gesloten hart naar een open liefdevol hart. Mijn angst zal, als hij van mij mag ontvouwen op mijn adem, me weer laten zakken in mijn bekken waar ik vertrouwen vind. De ander was slechts een aanraker van de emoties, overtuigingen en gevoelens die al leefden in mij, maar die van mijn radar waren verdwenen. 

Een paar dagen later belt mijn moeder. Ze vertelt over alle mensen die ze heeft gezien en gesproken sinds ze weet dat ze ongeneselijk ziek is. Zoveel lieve woorden en kaartjes en zoveel mensen die helpen met praktische zaken. Ik denk aan alle mensen die de afgelopen tijd hebben laten weten dat ze er voor mij willen zijn en hoe mij dat haast een ongemakkelijk gevoel geeft. Alle luisterende oren, blikken, woorden, de maaltijden, de oppas voor de kinderen, het meedenken. De tien moeders die plek maakten in de auto en er zo voor zorgden dat we wel op vakantie gingen deze zomer, de vriendin die haar huis aanbood om even tot rust te komen, de anonieme gever(s) die alle spullen voor de middelbare school voor onze oudste bekostigde(n). Poeh. Ontvangen is ook een kunst. Maar als je je kunt overgeven ontdek je dat er in tijden van crisis en duisternis overal lichtjes (ver)schijnen. Er zullen altijd helpers zijn en er is altijd liefde. En geven is ook een kunst. De juiste woorden vinden met alle artikelen tegenwoordig die gaan over wat wel en niet te doen of zeggen in geval van verlies. Met je eigen verlieservaringen onder je arm die aangeraakt worden door het verlies van de ander. Zonder je eigen verhaal op de ander te projecteren of in te vullen wat de ander nodig heeft. En dan ook nog alles op het juiste moment. Poeh. Voorzichtig dankbaar denk ik aan de dissonant in de supermarkt eerder deze week. Au, ze heeft me zonder dat ze het weet precies bij datgene gebracht dat gevoeld en gekoesterd wilde worden om verder te kunnen. Misschien vertel ik het haar nog eens. Ooit. 

Eén ding nog,' zegt mijn moeder aan de andere kant van de lijn. 'Het filmpje dat je stuurde over die huisarts?' Aan de toon van haar stem hoor ik dat ik de plank heb misgeslagen. 
Ik hoop dat het haar iets brengt. 












vrijdag 18 juni 2021

4. (life is a) Bitch



Afke Bohle

 (life is a) Bitch

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. In mijn hoofd, mijn lijf en in contact met de ander.

De fietser glipt nog net voor mijn auto om de vrachtwagen te omzeilen die een deel van de weg en het fietspad blokkeert. Ik schrik en trap op de rem. In de verte nadert een tegenligger met hoge snelheid. Hij is eerder bij de wegversperring dan dat de fietser en ik de vrachtwagen hebben gepasseerd. Ik wil mijn hand opsteken als vriendelijk gebaar en in de veronderstelling dat hij wacht. Maar de auto rijdt door en duwt zijn indrukwekkende en glanzende bak tussen de fietser, mij en de vrachtwagen in. De fietser wijkt uit en ik sta klem, mijn raam ter hoogte van het raam van de bestuurder. Hij laat zijn raam zakken en ik kijk hem vragend aan. 'Wat doe je nou bitch!' schreeuwt een man met gladgestreken haren, dito overhemd en hippe zonnebril. Even valt alles stil van binnen, maar dan begint mijn hart zo snel te kloppen dat ik mijn bloedsomloop in mijn oren hoor bonzen. Er ontwaakt iets in mijn buik, iets dat lang opgesloten heeft gezeten. Laatst, na een frustrerend gesprek met een instantie, opperde een vriendin tussen neus en lippen door: 'Wanneer wordt die draak in jou nou eens wakker?'
Dit is de draak. En deze man gaat spijt krijgen dat hij op deze vroege ochtend de keuze maakte zichzelf boven en voor de ander te plaatsen. Wat hij niet weet is dat mijn vader vroeger, ondanks hoe ziek hij toen al was, zichzelf had voorgenomen een coureur van mij te maken. Deze man weet niet welke trainingen ik heb gehad en van de achtergrond van mijn vader. Nee, hij ziet een obstakel met een stom wijf erin dat niet kan rijden en daar heeft hij geen tijd voor. Ik schakel mijn auto in zijn achteruit en rij met de man mee, mijn raam bij zijn raam houdend. 'Wat zeg je?' vraag ik en kijk hem aan. Van binnen gieren de zenuwen. Doe ik dit echt? Ben ik dit? Hij trapt het gaspedaal dreigend in, maar we weten allebei dat we heel voorzichtig en anticiperend op elkaar zullen moeten rijden als we hier zonder blikschade uit willen komen. 'Tyf op achterlijk wijf,' snauwt hij. Mijn adem stokt. Ik zoek naar de eerste mogelijkheid om te keren in de straat straks. Weet je, genoeg is genoeg, met altijd maar aardig blijven en iedereen begrijpen ga je het niet redden in deze wereld. Ik ga straks achter hem aan, zal hem klem rijden zoals hij nog nooit heeft meegemaakt en dan mag hij uitstappen en gaan we samen zitten voor een goed gesprek. 

Maar eenmaal uit de benarde situatie rij ik door. Natuurlijk keer ik niet en rij ik niemand klem. Ik zou niet durven. Ter hoogte van mijn borstbeen drukt iets, het beneemt me mijn adem. De draak trekt zich wat teleurgesteld terug en dan voel ik het. Het is alsof ik een stomp in mijn maag heb gekregen, alsof er zojuist iemand met grof geweld dwars door me heen is geraasd. Mijn vingers trillen en de eerste tranen verlaten mijn ogen. In een uithoekje van mijn hoofd wordt een blik met vergeten herinneringen opengetrokken. Niet nu, alsjeblieft niet nu. Het was al zo'n klus om iedereen op tijd op school te krijgen vanmorgen, niemand wilde, alsof ze het aanvoelden. Ik moet op tijd bij mijn moeder zijn. We moeten op tijd in het ziekenhuis zijn, vandaag is een belangrijke dag.

In de wachtruimte kiezen we de twee stoelen aan de uiterste buitenzijde, dichtbij de uitgang. Het geeft ons het gevoel dat we hier wel zijn, maar eigenlijk niet horen. De andere mensen zien er slechter uit, zij zijn echt ziek. Zoals we dat ook tot het einde volhielden bij mijn vader. 'Nou zo erg ben ik er toch nog niet aan toe Af,' fluistert mijn moeder als een vrouw met een rollator en zuurstoftank voorbij schuifelt.  'Sst,' sis ik met een strenge blik naar mijn moeder. We lachen stiekem en laven ons nog even aan het idee dat dat ons gelukkig nooit zal overkomen. Ik denk aan de bestuurder van vanmorgen en kijk naar de mensen om me heen. Hier geen snelle auto's, gelikte kapsels en succes. Hier, verborgen voor de buitenwereld, ontmoet je de broosheid van mensen en de onvoorspelbaarheid van het leven.  'Wat is er in jouw leven gebeurd dat je vanmorgen zo moest reageren?' vraag ik in gedachten aan de bestuurder van vanmorgen. Ik stel me voor hoe hij als vierjarig jochie voor het eerst naar school werd gebracht. Zijn schooltas met nieuwe broodtrommel en beker als kostbaar bezit onder zijn arm geklemd. Misschien bij een vader op de achterbank die vloekte en tierde in het verkeer en die geen tijd had om mee te lopen naar de klas. Misschien bij een moeder achterop de fiets die koste wat kost wilde voorkomen dat haar prachtige kind de ellende zou meemaken die ze zelf had meegemaakt in haar jeugd en die iedere vorm van tegenslag bij hem weghield. Misschien liep hij tussen zijn twee ouders in, zijn tas van dat ene exclusieve merk op zijn rugje, die de beste school en de beste nanny voor hem hadden uitgezocht als compensatie voor hun onbeschikbare aandacht en harten. Misschien waren er geen ouders. Wie was hij in de klas? Dat verlegen jongetje of degene die niet stil kon zitten? Wat waren zijn dromen? Waar was hij bang voor? Met een zacht hart is het makkelijker kijken naar iemand anders, het maakt alles helder. Gedrag verandert in een symptoom in plaats van een persoon te zijn. 
Ik sluit mijn ogen en stel me voor hoe ik de zonnebril van de bestuurder voorzichtig afzet en in zijn ogen kijk. Hoe ik geduld heb en dan na een tijdje in zijn blik voorbij de hardheid dat vierjarige jongetje ontmoet. Zijn ongemak, hier in deze wachtruimte, tussen al die zieke mensen te moeten zitten, weg van zijn snelle wereld die hij is gaan beschouwen als zijn veilige cocon. Hoe ik zijn wang zou strelen en hij zijn hoofd op mijn schoot zou mogen leggen en zijn hand mijn andere hand naar zijn haren zou leiden, om het keurslijf van zijn kapsel te doorbreken. Hoe ik mijn hoofd voorzichtig op zijn hoofd zou leggen.

'Ja dat ben ik Af.' Mijn moeder veert op als ze haar naam hoort en pakt mijn hand. Mijn hand in haar hand, leid ik haar of zij mij? We lopen de spreekkamer in en ontmoeten de arts die mens en arts tegelijk durft te zijn. We weten nog niet dat dit de laatste keer zal zijn dat we haar zien en dat we hier zijn. Over een kwartier, nadat de arts de uitslag heeft gegeven, zal mijn moeder misschien wel de moedigste beslissing van haar leven nemen. En zal ik door mijn tranen heen een kracht in haar zien opstaan die ik nog niet eerder heb gezien. Geen onderzoeken meer en geen behandeling.

Kom mama, het is tijd om naar huis te gaan.















donderdag 3 juni 2021

3. Wachtruimte

 



Afke Bohle

  Wachtruimte

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.

Wanneer stel ik mijn vraag over wie de kinderen kan opvangen na school in de vriendinnenappgroep? Na de laatste grap of er middenin? Ik begin met typen en stop weer. Het is niet alleen dat ik de stroom van pret niet wil bederven, ik vrees ook de stilte of het verdwijnen van mijn vraag zonder dat iemand heeft gereageerd. Zoals dat gaat in What’s appgroepen waarin veel berichten worden geplaatst, maar wat ik nu niet goed verdraag. Mijn huid voelt als een rijstpapieren lampenkap, één verkeerde beweging en je prikt er doorheen.

De geluiden op straat, ze zijn vandaag te luid en te fel. De mensen kijken te boos en te blij tegelijkertijd. Of misschien is mijn lontje te kort. De koelkast is leeg op een aangebroken pot augurken na, er moeten boodschappen gehaald. De drempel is hoog. Hier binnen is het veilig, bekend en klein. Deze woonkamer is voorspelbaar, zelfs de rommel kan ik categoriseren. Maar mijn moeders ziek zijn niet. Op maandag ga ik uit van het ergste scenario, op dinsdag ga ik uit van de feiten tot nu toe, op woensdag leef ik vanuit vertrouwen, op donderdag voert een onheilspellend buikgevoel de boventoon en op vrijdag mag het zijn zoals het is.

Iedereen denkt en voelt met ons mee. En er zijn vragen. ‘Maar wat weet je nu precies?’ ‘En wat is de volgende stap?’ De onderzoeken kosten tijd en vragen geduld. We bevinden ons in een soort niemandsland, in mist gehuld en zonder wegwijzers. Alles gaat hier trager, als dikke stroop, terwijl de buitenwereld verder raast. Iedere dag is het afwachten of er ergens een luikje met nieuwe informatie open zal springen. Er zijn verhalen over mensen die hetzelfde hebben meegemaakt en die er weer bovenop zijn gekomen en er zijn verhalen over mensen die hetzelfde hebben meegemaakt en die het niet hebben gered. Dood gaan we allemaal, houd ik mezelf voor. Dus. Van binnen piept een stemmetje: ‘Vertel me waar ik aan toe ben en waar ik naar toe moet leven.’ ’s Nachts transformeert het in iets dat brult en bonkt in mijn hoofd:  ‘Vertel me @^%#$! gewoon hoe het zit!’

Ik kan de weg naar het nieuwe ziekenhuis inmiddels dromen. Net als toen met mijn vader. De geur van verse koffie, de smaak van de gevulde ziekenhuiskoeken, de deinende heliumballonnen in de kiosk, alles komt terug. Het ziekenhuis als vreemde mengeling van vertrouwdheid en onveiligheid. Het is alsof er niets is veranderd in de afgelopen decennia. Vandaag hebben we een eerste gesprek met een longarts. In opleiding. Dat laatste vraagt van mij om in contact te blijven met mijn anker van binnen en alle ervaringen van vroeger niet de boventoon te laten voeren. De enkele gesprekken waar ik destijds bij mocht zijn met mijn vader gingen over kankercellen, bloedwaarden en de nieuwe aanvalsstrategie. Als een militaire operatie. Alsof de mens Walter zijn lichaam afleverde en hij en zijn gezin er even niet waren. Later, toen hij overleden was, verpakte ik mijn boosheid en verdriet in een brief aan de oncoloog. Ik vroeg hem:‘Waarom heb je mij nooit iets gevraagd?’ Ik bedoelde denk ik: ‘Waarom heb je mij nooit gezien?’ Een antwoord is tot op de dag van vandaag uitgebleven, maar dat zou ook kunnen komen doordat mijn brief, met versierde envelop en alleen een naam, nooit op de juiste plek is aangekomen. Het is allemaal lang geleden en alles is nu anders. Ik ben volwassen en heb niemand meer nodig. Door de gang loopt een jonge vrouw en door haar mondkapje heen zie ik hoe ze lacht. Haar verschijning is licht en open. Ik kruis mijn vingers. Laat haar het zijn.

Ze is het. En ze is precies zoals ik haar zag en voelde in de wachtruimte. Er is ruimte voor de schrik van het onverwachte nieuws en voor verhalen van vroeger en hoe zij angst en wantrouwen meebrengen naar het hier en nu. Ze heeft tijd en vertelt ons wat het plan is, met welke reden en herhaalt het net zo vaak totdat mijn moeder het helemaal heeft begrepen. ‘Wat wilt u? Dat is mijn vertrekpunt,’ zegt ze en kijkt mijn moeder aan. Oogcontact, wat een krachtig middel als je de ander daarin mag ontmoeten. Deze vrouw heeft de moed om arts en mens tegelijk te zijn in contact. Na afloop mogen mijn moeder en ik nog even blijven zitten om alles te laten bezinken. ‘Wat is zij lief,’ zegt mijn moeder en het is alsof er iets van haar schouders glijdt. ‘Ja,’ zeg ik met een hoopvol hart. ‘Alles is anders.’ 

Mijn telefoon gaat en op het scherm verschijnt ‘thuis’. In een fractie van een seconde loop ik alle scenario’s door. Heb ik alles wel goed afgesproken met de moeder die de kinderen ophaalt? ‘Mama?’ roept een meisje van vier door de telefoon.

 ‘Hee lieverd, hee we zitten nog in het..’

 ‘Mama? Geef oma!’

‘Nee dat gaat nu even..’

‘Ik móet oma even!’

Mijn moeder gebaart dat het goed is en neemt de telefoon over.

‘Ha lieve kleine schat van oma..’

‘Oma? Oma ik heb een nieuwe knuffel gekregen van Bart ze moeder, wil je hem zien? Oma, als je dan weer beter bent komen we same logeren bij jou.’

 

 

 

dinsdag 25 mei 2021

2. Nul minuten en drieënveertig seconden




Afke Bohle

Nul minuten en drieënveertig seconden

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.

Soms vragen mensen om een stevige, harde massage omdat ze, zoals ze zeggen, anders niets voelen. En meestal gebeurt dan het tegenovergestelde. De hardheid is een bekende en in die zin makkelijke manier om juist niet te hoeven voelen. In de zachte aanraking zit het ongemak. Drijven oude verhalen, verdriet, woede en angst naar de oppervlakte. Worden ze voelbaar in al hun facetten.

‘Ik heb longkanker Af..’ Ik stond in de keuken, was in een discussie met mijn man over hoe lang een boterham met kaas in een tostiapparaat moet zitten om zichzelf de perfecte tosti te kunnen noemen. Iets wat na het telefoontje een belachelijke vertoning in mijn herinnering werd. ‘Ik kom er nu aan,’ antwoordde ik en noemde haar voor het eerst in mijn leven lieverd. Het telefoongesprek duurde nul minuten en drieënveertig seconden.

                                                                *

Alleen het meisje van vier speelt gewoon verder met haar pop en merkte het vacuüm dat is ontstaan in de woonkamer niet op. ‘Wil je met me mee?’ vraag ik aan mijn zoon die alle woorden heeft gehoord omdat hij naast me stond. Hij is ontroostbaar. Soms is het goed om datgene waar je bang voor bent juist op te zoeken en te ontmoeten. De beelden en gedachten in je hoofd te toetsen met de realiteit.

In de auto regent het, net als buiten.  Zijn tranen gaan over de dood en niet weten hoe oma er uit zal zien.  Over angst om ook kanker te krijgen, want, ook al kan hij de tafels niet onthouden, als twee opa’s zijn overleden aan kanker en oma nu dezelfde ziekte heeft, blijkt kans berekenen ineens makkelijk. Mijn tranen gaan over mijn hart dat meevoelt met hem, over de grond die onder mijn voeten wordt weggeslagen en me terugwerpt in de tijd. Terug naar de kankertijd met mijn vader, de eenzaamheid en onzekerheid van toen. Of gaan ze over het hier en nu? Mijn hoofd is veranderd in een slagveld en kan het antwoord niet vinden. Tegelijk staat er een kracht in mezelf op die onverwoestbaar is. Kom maar op.

Die nacht lig ik op de zolder van mijn ouderlijk huis in mijn oude bed. Mijn voeten raken het uiteinde dat ik weg probeer te duwen terwijl ik mijn lijf zorgvuldig ingraaf en verstop onder het dekbed in een poging onzichtbaar te blijven voor de zoemende mug. Ik ben moe en wakker tegelijk. Mijn lijf wil slapen, maar er is nog te veel onrust. Een verdieping lager liggen mijn moeder en kind. Nu zij slapen, komt er ruimte. Van binnen ontvouwt zich een bloem van dankbaarheid. Ze kan zich openen door de eerlijke en kwetsbare gesprekken vandaag. Omdat er mocht gehuild en gelachen, omdat er zorgen mochten zijn over later en gemopper op koude frietjes. Hoe we ons zelf voorhielden dat we het nog niet zeker weten en het dus ook nog allemaal een misverstand kan zijn, maar ergens precies weten hoe laat het is. In mijn buik danst een meisje op treurige en tegelijk prachtige muziek. Ze buigt voorover en strekt zich uit. Ze duwt weg en houdt krampachtig vast. Haar bewegingen veroorzaken golven. Uit de diepte duikt iets donkers op. Het laat mijn lichaam schokken en overspoelt me met ontheemde en desolate gevoelens. Ik huil zoals ik in jaren niet heb gedaan. Dan gaat mijn telefoon. Een vriendin belt, middenin de nacht. Snel druk ik haar en mijn gevoelens weg. Het is hier te gehorig, ze mogen niet wakker worden beneden. Bovendien moet ik dit zelf doen. Kan ik dit zelf doen. Doe ik dit zelf. Ik heb niemand nodig. Hoe voelt het om iemand nodig te hebben? Wat als ik iemand nodig had toen? Hoe vraag je om hulp als je het liever alleen wil doen? In gedachten ga ik achter mijn moeder en kind liggen en sla mijn armen voorzichtig om hen heen.

In zachte aanraking zit het ongemak. En de liefde.

woensdag 5 mei 2021

1. Voor de zekerheid

    


Afke Bohle

Voor de zekerheid

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, word ik opnieuw geconfronteerd met kanker bij een dierbare: mijn moeder heeft longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.

‘En morgen ga IK bij oma logeren,’ zegt mijn dochter terwijl ze haar kin in de lucht steekt en haar handen in haar zij zet. Het is het minste wat ze kan doen nu we haar broer hier achterlaten voor een logeerpartij en zij weer mee naar huis moet.  Mijn moeder vraagt of we nog een chocolaatje willen en pakt het glazen schaaltje met bonbons uit de antieken kast van mijn oma. Het deurtje kraakt als ze het opent, het herinnert me aan vroeger en alle mislukte pogingen om stiekem een snoepje te pakken als mijn moeder boven was (met het deurtje als spelbreker). En aan de teleurstelling van, toen de kast nog bij mijn opa en oma stond, de buitgemaakte maanvormige chocolaatjes die gevuld bleken met sinaasappelvulling in plaats van karamel.

Voordat we in de auto stappen en ik nee kan zeggen steekt mijn moeder nog een rolletje drop in de jaszak van haar kleindochter. ‘Voor de terugreis,’ fluistert ze en geeft mijn dochter een knipoog. Zoals altijd zeg ik: ‘Blijf nou binnen, zwaai maar voor het raam’ en antwoordt zij: ‘Ach welnee Af, ik kan toch best even mee naar buiten.’  Waarna ze mijn blik negeert, haar jas aanschiet en naar buiten stapt terwijl ze met één hand de uiteinden van haar kraag bij elkaar houdt.

De wind blaast haar haren alle kanten op en de lucht dreigt met een volgende hagelbui. Haar stem komt maar net boven het geruis van de bomen uit die naast haar huis staan. Dikke indrukwekkende reuzen, ooit begonnen als lange jonge sprieten in een nieuwbouwwijk zonder groen. ‘O ja ik ga nog even een foto laten maken maandag. Voor de zekerheid.’ ‘Wat is er maandag?’ roep ik terwijl ik de naar mijn ouderlijk huis ruikende tas gevuld met shampoo, een kooktijdschrift en vakantiezakgeld voor de kinderen achterin in de auto zet.

‘Een foto, je weet wel, voor dat kuchje, ja het zal wel niks zijn, maar de huisarts zei: ‘voor de zekerheid’ dus ja’  Ze trekt aan mijn rok en terwijl ik het ding direct terug in de oude positie manoeuvreer zeg ik dat een foto nooit kwaad kan . ‘Ja hij zat scheef hoor,’ zegt ze met de triomfantelijke blik die ik ken. ‘Er zal wel niets zijn.’ ‘Nee dat denk ik ook niet, maar goed, dan weet je het maar zeker,’ antwoord ik.  ‘Stuur je nog een berichtje als je thuis bent?’ vraagt ze. ‘Nee,’ roep ik en dan lachen we om elkaars eigenwijsheid. Zoals altijd.

In de auto vraagt mijn dochter waarom oma met háár nog niet durft te logeren en ik probeer een voor een vierjarige acceptabele verklaring te vinden. ‘Maar anders kan ik nooit meer logeren en dat duurt nog zo lang,’ zegt ze. Ik kijk naar mijn dochter die volhardend en stellig is als ze eenmaal iets in haar hoofd heeft. Ik denk aan mijn moeder van wie niemand gelooft dat ze al zo oud is en die minstens honderdvijf gaat worden met haar onverwoestbare lijf. Misschien moet ik toch eens uitzoeken hoe zo'n alarmketting werkt. 'Ben je gek, dat is voor oude mensen.' Ik hoor het haar al zeggen. Maar voor de zekerheid. Dus ja.

(wordt vervolgd)


Foto: Hans Braxmeier



woensdag 21 april 2021

Femke Daan en ik




 Afke Bohle

Femke Daan en ik

Uiteindelijk zijn we allemaal alleen op deze wereld, maar je hoeft het niet alleen te doen.

*

    Voorzichtig maakt ze de envelop open en besluit dan dat ze toch haar leesbril nodig heeft. Zoals altijd. Ik houd mijn adem in en kijk naar haar. Mijn mond lacht van de zenuwen en alleen ik merk dat mijn ooglid trilt. Zij heeft geen idee. Ze verwacht misschien een kaart voor moederdag of een tekening van de kinderen. Ze verwacht zeker niet de woorden die al 39 jaar lang wachten om hardop uitgesproken te worden.

    Het is 19.00 uur precies zie ik op de klok. Stel dat het nu gisteren was, dan zou ik nog kunnen beslissen om het niet te doen. Is dit eigenlijk wel een goed idee?
Maar de leesbril is gevonden en ze heeft de eerste woorden van de kaart al gelezen. Ik kan niet meer terug. Mijn keel voelt droog aan. Ik probeer te denken aan het ergste wat er zou kunnen gebeuren. Er is nog nooit iemand dood gegaan van een kaartje. Iets in mij is daar toch niet helemaal zeker van. Ik probeer een binnenpretje op te roepen. Er komt niets. Mijn hoofd lijkt gevuld met van dat gele isolatiemateriaal. Ik tuur naar de vochtplekken op het plafond. Ze zijn erger geworden. Het is makkelijker om daar naar te kijken dan naar haar. Vanuit mijn ooghoeken kijk ik stiekem even. Ze staart naar de kaart. Ik denk dat ze klaar is met lezen. Het moet haast wel.

    Dat ik in haar buik heb gewoond. Wat een gek idee.
Zou ik voor haar nog dezelfde zijn als destijds dat bewegende baby'tje in haar buik?
De navelstreng is in ieder geval nooit helemaal verdwenen. Misschien moet ik zeggen dat het een grapje is, dan vergeten we alles en dan laat ik de vakantiefoto's zien. Nee, ik kan nu niet meer terug.
Zou ze boos worden? Zou ze me uitlachen? Zou ze haar schouders ophalen?
Er kriebelt iets in mijn haren. Ik krab mijn pas geverfde lokken woest door elkaar. Ik heb toch geen hoofdluis? Een luizenpluismoeder met hoofdluis. Gelukkig, toch nog een binnenpretje.
Ik kijk naar háár haren en de kleur die zo kenmerkend is. Toen ik geboren werd was ze al zo grijs. Wit eigenlijk. Zou ze van de ene op de andere dag zo wit zijn geworden? Ik heb wel eens gelezen dat dat kan. Gek dat je zoveel van elkaar weet en tegelijk ook zoveel niet. Wat blijft het stil. Moet ik nu eerst iets zeggen? Misschien had ik het niet moeten doen. Ik had zelf een manier moeten vinden om hiermee om te gaan. Waarom betrek ik haar hierin? Wat heeft het nog voor zin na al die tijd? Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik ben te overmoedig geweest. Het wordt niets, ik had het kunnen weten. Ik moet mezelf ook niet zo mee laten slepen door mijn emoties, dat dramatische gedoe altijd. Ik moet het verleden laten rusten. Ik zal haar zeggen dat het mij spijt en dan zal ik er nooit meer op terugkomen. Misschien moet ik even koffie gaan zetten.

    Haar hoofd komt langzaam omhoog. Ze kijkt naar me over haar leesbril heen, zet hem voorzichtig af en legt hem naast de twee uitgepakte beeldjes in haar schoot. Ik houd mijn adem in. 'Het is al zo lang geleden,' zegt ze zacht. Het blijft stil. Verder dan een paar rode vlekken in mijn nek kom ik niet. 'Ik dacht niet dat er nog iemand zou zitten te wachten op mijn verhaal,' Er verschijnt een voorzichtige glimlach op haar gezicht.


    De dag daarna stuurt ze mij een foto. De beeldjes hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Haar overleden kinderen hebben een zichtbare plek gekregen in haar huis. Ze belooft me dat ze hun verhaal vast zal leggen op papier. Voor ons allemaal. Zodat ik op een dag zal weten wie zij waren, wat voor kleertjes mijn moeder voor hen had gekocht, hoe ze op de wereld zijn gekomen en hoe ze diezelfde wereld hebben verlaten. Nieuwsgierig en opgelucht neem ik mijn plek in tussen mijn zus en mijn broertje. Mijn plek.



dinsdag 20 april 2021

Hartruis


Afke Bohle

 Hartruis

Op 15 april 1975 stierf in het Wilhelmina Kinderziekenhuis van Utrecht een meisje. Haar gezichtje was, op de schisis na, volmaakt. Ze zou vanzelf over het hartruisje heen zijn gegroeid, maar dat bleek achteraf. De crematie was sober. Geen muziek, geen bloemen, geen andere mensen. In een grote lege zaal staarde een begrafenisondernemer naar de twee mensen die bij het kistje stonden. Zeventien dagen na de uitvaart werd het medisch dossier gesloten en reden haar ouders voor de laatste keer van het ziekenhuis naar huis. Binnendoor.

                                                *

    De geur van vers gemaaid gras waait via het open autoraam naar binnen als hij de groene Citroën CX de dijk bij Schalkwijk opdraait. De Lek is gevuld met een dobberende zeilboot, in een inham vijf koeien die met hun poten in het water staan en in de verte een stip van een vrachtschip. De rivier is zo rustig vandaag dat de richting van de stroming moeilijk is te bepalen. De voorspelbaarheid van het rimpelloze water en de blauwe lucht daarboven stellen de man gerust. Hij knijpt zijn ogen, waarvan de kleur nooit goed te zien is, tot spleetjes tegen de zon die nu recht op de voorruit schijnt.  

    Naast hem zit zij. Haar klassieke gezicht en de combinatie met haar reebruine ogen, die iets meisjesachtigs hebben, zorgen ervoor dat hij naar zijn vrouw kan blijven kijken. Toen hij haar voor het eerst ontmoette was er iets in hem opgesprongen dat haar wilde beschermen. Zijn blik valt op haar handen die een handtasje omklemmen, de knokkels wit van het knijpen, alsof het ieder moment afgepakt kan worden. Ineens is het er weer. Zijn schouders duiken naar elkaar, duwen zijn borstgebied naar binnen. Hun kind is vandaag 24 dagen en 8 uur dood. Hij schraapt zijn keel en slikt iets weg. Ze zijn op de terugweg van een afrondend gesprek in het ziekenhuis. Dat afrondend had hij bepaald toen hij de arts van hun kind een hand had gegeven en zei: ‘Ik hoop dat u van uw fouten heeft geleerd.’ Hij had de stilte van zijn vrouw wel gehoord. Maar wat had hij anders moeten zeggen. Zijn rechterhand maakt een aarzelende beweging richting haar been totdat een herinnering zich opdringt. Hij mocht alles van zijn moeder, behalve dichtbij. Op een dag zag hij haar huilen en legde aarzelend zijn handen op haar been. ‘Waarom heb je zulke koude handen?’ had ze gevraagd zonder hem aan te kijken en veegde ze weg. Vlak voordat hij de stof van haar broek raakt, maakt zijn hand een doorstart en vindt een uiteinde van zijn rossige snor waar zijn vingers een puntje aan kunnen draaien. ‘Heb je al die weidevogels gezien?’ vraagt hij.

    De vrouw op de passagiersstoel geeft geen antwoord. Ze kijkt door haar gesloten raam naar een boerderij aan de andere kant van de dijk. De sjaal om haar hoofd verbergt haar gemillimeterde haren. Na de crematie besloot ze haar kastanjebruine lokken één voor één af te knippen. Haar jas, zwaar en donker, past bij een koude winterdag in februari, niet bij deze eerste lentedag van het jaar. In het weiland lopen gevlekte lammetjes tussen roze bloesembomen. Aan hun onverstoorbare manier van gras eten te zien zijn ze al wat ouder. Misschien een week of zes. Net zo oud als hun dochter is geworden. Op welke leeftijd worden lammetjes geslacht? Een beeld van zogende lammetjes die van hun moeder worden gescheiden doemt op in haar hoofd. Ze drukt haar armen tegen haar borsten om een opkomende toeschietreflex te dempen. De volle witte druppels die de eerste week na de geboorte van hun dochter natte plekken op haar kleding veroorzaakten zijn door de speciale bh die haar borsten afbindt verdwenen.  Soms, als ze onder de douche staat, knijpt ze in haar tepels om te te kijken wat er nog over is. Zolang haar borsten melk geven kan ze haar kind voeden. Voor het geval dat. ‘Dood is dood,’ had haar man gezegd. ‘Een klacht indienen haalt haar niet terug.’

     Ze was gevallen op zijn grote handen en slanke vingers. Ze verraadden, in tegenstelling tot zijn norse blik, een gevoelige aard. Toen ze hem ontmoette was er een gevoel van veiligheid over haar gekomen dat ze nooit had gekend. In zijn aanwezigheid verdwenen de non die haar lievelingssjaal verstopte en de baas die zijn hand in haar bloes liet glijden. Het beeld van haar vader die ’s avonds laat haar slaapkamer in kwam en hoe ze zonder iets te vragen haar bed afstond en naar de slaapkamer van haar ouders liep (haar moeder had haar na een uit de hand gelopen ruzie nodig) werd in haar hoofd vervangen door het beeld dat het bij haar thuis altijd gezellig was. In de verte ziet ze de kerktoren en de spoorbrug. Misschien was het begonnen toen hij de hond in had laten slapen zonder overleg of toen hij hun trouwdag vergat. Misschien was het begonnen toen hij bij het korps Rijkspolitie aan de slag ging en, zoals hij het zelf omschreef, mensen, of dat wat daarvan over was, van bomen schraapte langs de snelweg. Ze probeert te voorspellen aan welke kant de pont ligt. Als ze gelijk krijgt, blijft ze bij hem.

    Voor de afslag drukt hij het gaspedaal in en stuurt de auto met één hand de scherpe bocht in. Ze grijpt het handvat van het portier in een poging contact tussen zijn en haar been te voorkomen. De pont vertrekt op het moment dat ze de helling afrijden. ‘Rijd door, toe maar,’ fluistert ze onhoorbaar als ze het water op zich af ziet komen. ‘Godverdomme klootzak,’ mompelt hij en trapt op de rem. Hij rijdt de CX  met gierende motor terug de helling op en stapt uit. In de buitenspiegel ziet ze hoe zijn tong aan een vloeitje likt. Ze wendt haar gezicht af en probeert het gevoel van het warme lijfje van haar kind op te roepen.

    Het geluid van de ijzeren klep die over de kade schuurt brengt haar terug in de realiteit. Ze kijkt naar de kabel met vier gele bootjes, die als een navelstreng verbonden is met de pont. Wat zou er gebeuren als je die doorknipt? De veerman gebaart dat ze kunnen rijden. Zijn bleke armen en enorme buik worden afgekneld door een T-shirt dat eens wit geweest moet zijn geweest. Hij lijkt er zelf geen moeite mee te hebben. Terwijl hij een fietser naar de juiste plek commandeert staat hij wijdbeens en leunt iets achterover met zijn handen in zijn zij. Het T-shirt kruipt omhoog waardoor een stuk buik ontbloot wordt. Het is duidelijk dat ze zich op zijn territorium bevinden, maar zijn houding lijkt ook een manier om te voorkomen dat hij voorover valt. Het herinnert haar, los van de behaarde huid, aan de buik van haar vriendin tijdens de laatste weken van haar zwangerschap. Ze waren tegelijk zwanger. Zelf is ze niet zover gekomen, hun kind kwam zes weken eerder dan gepland. Ze moet nog op kraambezoek. Ooit. 

    Even later dringt de geur van de dieselmotor samen met de hand van de man, die hij als een kommetje gevouwen heeft, de auto in. Ze kijkt naar de korte dikke vingers die om geld vragen en de gelige nagels met zwarte randen. Van sommige dingen kun je je afvragen of je ze had moeten zien. ‘Je kunt beter niet meer gaan kijken,’ had haar man gezegd die nacht toen het ziekenhuis belde dat hun kind was overleden. Ze had naar hem geluisterd, net als de dag daarvoor toen hij had gezegd dat ze de artsen moesten vertrouwen en ze tegen haar gevoel in had ingestemd met de operatie.

    Als ze aan de overkant zijn hapert de slagboom even voordat hij opengaat. Hij kijkt naar haar. Misschien is het begonnen toen ze de bloemen die hij voor haar had gekocht in de prullenbak gooide of al die jaren dat ze niet zwanger raakte en zich begon terug te trekken. Achter hen drukt iemand op een claxon. ‘Thuis. Hoofdstuk gesloten,’ zegt hij terwijl hij in de achteruitkijkspiegel kijkt. Ze voelt iets wegglijden uit zichzelf.

    Thuis springt de hond uitgelaten tegen haar op. Zijn geur en gehijg verraden dat hij te lang alleen is geweest. Ze opent een envelop met een tekening erin. Haar nichtje vraagt of ze de kleertjes van hun kind mag hebben voor haar pop. Die avond verschijnt op televisie een interview met de anesthesist uit het ziekenhuis. Zijn stem klinkt anders dan vanmorgen. ‘En nu zoekt u natuurlijk een schuldige,’ had hij gevraagd. Ze ziet zijn handen en stelt zich voor hoe diezelfde handen haar kind onder narcose hebben gebracht. De hond jankt van haar plotseling harde aanraking. Haar man komt de kamer binnen. Als hij haar een bakje overhandigt raken haar vingers de zijne. Heel even is er niets. Dan volgt de reflex van haar teruggetrokken hand en zijn handen die nog iets proberen op te vangen. Geluid van stuiterend onbreekbaar glas vult de kamer. Een zorgvuldig geschild stukje appel verdwijnt in de bek van de schrokkende hond.


Beeld: a quarantine stillife, met toestemming van kunstfotograaf Kaat Stieber geplaatst.