donderdag 3 juni 2021

3. Wachtruimte

 



Afke Bohle

  Wachtruimte

In mijn jeugd kreeg mijn vader kanker, waar hij uiteindelijk aan overleed. Nu, vierentwintig jaar later, heeft mijn moeder longkanker. Ik schrijf blogs over wat ik ontmoet in dat proces. Van binnen en van buiten.

Wanneer stel ik mijn vraag over wie de kinderen kan opvangen na school in de vriendinnenappgroep? Na de laatste grap of er middenin? Ik begin met typen en stop weer. Het is niet alleen dat ik de stroom van pret niet wil bederven, ik vrees ook de stilte of het verdwijnen van mijn vraag zonder dat iemand heeft gereageerd. Zoals dat gaat in What’s appgroepen waarin veel berichten worden geplaatst, maar wat ik nu niet goed verdraag. Mijn huid voelt als een rijstpapieren lampenkap, één verkeerde beweging en je prikt er doorheen.

De geluiden op straat, ze zijn vandaag te luid en te fel. De mensen kijken te boos en te blij tegelijkertijd. Of misschien is mijn lontje te kort. De koelkast is leeg op een aangebroken pot augurken na, er moeten boodschappen gehaald. De drempel is hoog. Hier binnen is het veilig, bekend en klein. Deze woonkamer is voorspelbaar, zelfs de rommel kan ik categoriseren. Maar mijn moeders ziek zijn niet. Op maandag ga ik uit van het ergste scenario, op dinsdag ga ik uit van de feiten tot nu toe, op woensdag leef ik vanuit vertrouwen, op donderdag voert een onheilspellend buikgevoel de boventoon en op vrijdag mag het zijn zoals het is.

Iedereen denkt en voelt met ons mee. En er zijn vragen. ‘Maar wat weet je nu precies?’ ‘En wat is de volgende stap?’ De onderzoeken kosten tijd en vragen geduld. We bevinden ons in een soort niemandsland, in mist gehuld en zonder wegwijzers. Alles gaat hier trager, als dikke stroop, terwijl de buitenwereld verder raast. Iedere dag is het afwachten of er ergens een luikje met nieuwe informatie open zal springen. Er zijn verhalen over mensen die hetzelfde hebben meegemaakt en die er weer bovenop zijn gekomen en er zijn verhalen over mensen die hetzelfde hebben meegemaakt en die het niet hebben gered. Dood gaan we allemaal, houd ik mezelf voor. Dus. Van binnen piept een stemmetje: ‘Vertel me waar ik aan toe ben en waar ik naar toe moet leven.’ ’s Nachts transformeert het in iets dat brult en bonkt in mijn hoofd:  ‘Vertel me @^%#$! gewoon hoe het zit!’

Ik kan de weg naar het nieuwe ziekenhuis inmiddels dromen. Net als toen met mijn vader. De geur van verse koffie, de smaak van de gevulde ziekenhuiskoeken, de deinende heliumballonnen in de kiosk, alles komt terug. Het ziekenhuis als vreemde mengeling van vertrouwdheid en onveiligheid. Het is alsof er niets is veranderd in de afgelopen decennia. Vandaag hebben we een eerste gesprek met een longarts. In opleiding. Dat laatste vraagt van mij om in contact te blijven met mijn anker van binnen en alle ervaringen van vroeger niet de boventoon te laten voeren. De enkele gesprekken waar ik destijds bij mocht zijn met mijn vader gingen over kankercellen, bloedwaarden en de nieuwe aanvalsstrategie. Als een militaire operatie. Alsof de mens Walter zijn lichaam afleverde en hij en zijn gezin er even niet waren. Later, toen hij overleden was, verpakte ik mijn boosheid en verdriet in een brief aan de oncoloog. Ik vroeg hem:‘Waarom heb je mij nooit iets gevraagd?’ Ik bedoelde denk ik: ‘Waarom heb je mij nooit gezien?’ Een antwoord is tot op de dag van vandaag uitgebleven, maar dat zou ook kunnen komen doordat mijn brief, met versierde envelop en alleen een naam, nooit op de juiste plek is aangekomen. Het is allemaal lang geleden en alles is nu anders. Ik ben volwassen en heb niemand meer nodig. Door de gang loopt een jonge vrouw en door haar mondkapje heen zie ik hoe ze lacht. Haar verschijning is licht en open. Ik kruis mijn vingers. Laat haar het zijn.

Ze is het. En ze is precies zoals ik haar zag en voelde in de wachtruimte. Er is ruimte voor de schrik van het onverwachte nieuws en voor verhalen van vroeger en hoe zij angst en wantrouwen meebrengen naar het hier en nu. Ze heeft tijd en vertelt ons wat het plan is, met welke reden en herhaalt het net zo vaak totdat mijn moeder het helemaal heeft begrepen. ‘Wat wilt u? Dat is mijn vertrekpunt,’ zegt ze en kijkt mijn moeder aan. Oogcontact, wat een krachtig middel als je de ander daarin mag ontmoeten. Deze vrouw heeft de moed om arts en mens tegelijk te zijn in contact. Na afloop mogen mijn moeder en ik nog even blijven zitten om alles te laten bezinken. ‘Wat is zij lief,’ zegt mijn moeder en het is alsof er iets van haar schouders glijdt. ‘Ja,’ zeg ik met een hoopvol hart. ‘Alles is anders.’ 

Mijn telefoon gaat en op het scherm verschijnt ‘thuis’. In een fractie van een seconde loop ik alle scenario’s door. Heb ik alles wel goed afgesproken met de moeder die de kinderen ophaalt? ‘Mama?’ roept een meisje van vier door de telefoon.

 ‘Hee lieverd, hee we zitten nog in het..’

 ‘Mama? Geef oma!’

‘Nee dat gaat nu even..’

‘Ik móet oma even!’

Mijn moeder gebaart dat het goed is en neemt de telefoon over.

‘Ha lieve kleine schat van oma..’

‘Oma? Oma ik heb een nieuwe knuffel gekregen van Bart ze moeder, wil je hem zien? Oma, als je dan weer beter bent komen we same logeren bij jou.’

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten